Vervoeging van rammen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ram
- jij ramt
- hij/zij/het ramt
- wij rammen
- jullie rammen
- zij rammen
Presente
- io conficco
- tu conficchi
- lui/lei/Lei conficca
- noi conficchiamo
- voi/Voi conficcate
- loro/Loro conficcano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ramde
- jij ramde
- hij/zij/het ramde
- wij ramden
- jullie ramden
- zij ramden
Imperfetto
- io conficcavo
- tu conficcavi
- lui/lei/Lei conficcava
- noi conficcavamo
- voi/Voi conficcavate
- loro/Loro conficcavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geramd
- jij hebt geramd
- hij/zij/het heeft geramd
- wij hebben geramd
- jullie hebben geramd
- zij hebben geramd
Passato prossimo
- io ho conficcato
- tu hai conficcato
- lui/lei/Lei ha conficcato
- noi abbiamo conficcato
- voi/Voi avete conficcato
- loro/Loro hanno conficcato
Voltooid verleden tijd
- ik had geramd
- jij had geramd
- hij/zij/het had geramd
- wij hadden geramd
- jullie hadden geramd
- zij hadden geramd
Trapassato prossimo
- io avevo conficcato
- tu avevi conficcato
- lui/lei/Lei aveva conficcato
- noi avevamo conficcato
- voi/Voi avevate conficcato
- loro/Loro avevano conficcato
Toekomende tijd I
- ik zal rammen
- jij zult rammen
- hij/zij/het zal rammen
- wij zullen rammen
- jullie zullen rammen
- zij zullen rammen
Futuro semplice
- io conficcherò
- tu conficcherai
- lui/lei/Lei conficcherà
- noi conficcheremo
- voi/Voi conficcherete
- loro/Loro conficcheranno
Toekomende tijd II
- ik zal geramd hebben
- jij zult geramd hebben
- hij/zij/het zal geramd hebben
- wij zullen geramd hebben
- jullie zullen geramd hebben
- zij zullen geramd hebben
Futuro anteriore
- io avrò conficcato
- tu avrai conficcato
- lui/lei/Lei avrà conficcato
- noi avremo conficcato
- voi/Voi avrete conficcato
- loro/Loro avranno conficcato
Conditionalis I
- ik zou rammen
- jij zou rammen
- hij/zij/het zou rammen
- wij zouden rammen
- jullie zouden rammen
- zij zouden rammen
Condizionale presente
- io conficcherei
- tu conficcheresti
- lui/lei/Lei conficcherebbe
- noi conficcheremmo
- voi/Voi conficchereste
- loro/Loro conficcherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geramd
- jij zou hebben geramd
- hij/zij/het zou hebben geramd
- wij zouden hebben geramd
- jullie zouden hebben geramd
- zij zouden hebben geramd
Condizionale passato
- io avrei conficcato
- tu avresti conficcato
- lui/lei/Lei avrebbe conficcato
- noi avremmo conficcato
- voi/Voi avreste conficcato
- loro/Loro avrebbero conficcato
Imperatief
- jij ram
- jullie ramt
Imperativo
- tu conficca
- voi/Voi conficcate