Vervoeging van regelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik regel
    • jij regelt
    • hij/zij/het regelt
    • wij regelen
    • jullie regelen
    • zij regelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik regelde
    • jij regelde
    • hij/zij/het regelde
    • wij regelden
    • jullie regelden
    • zij regelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geregeld
    • jij hebt geregeld
    • hij/zij/het heeft geregeld
    • wij hebben geregeld
    • jullie hebben geregeld
    • zij hebben geregeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geregeld
    • jij had geregeld
    • hij/zij/het had geregeld
    • wij hadden geregeld
    • jullie hadden geregeld
    • zij hadden geregeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal regelen
    • jij zult regelen
    • hij/zij/het zal regelen
    • wij zullen regelen
    • jullie zullen regelen
    • zij zullen regelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geregeld hebben
    • jij zult geregeld hebben
    • hij/zij/het zal geregeld hebben
    • wij zullen geregeld hebben
    • jullie zullen geregeld hebben
    • zij zullen geregeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou regelen
    • jij zou regelen
    • hij/zij/het zou regelen
    • wij zouden regelen
    • jullie zouden regelen
    • zij zouden regelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geregeld
    • jij zou hebben geregeld
    • hij/zij/het zou hebben geregeld
    • wij zouden hebben geregeld
    • jullie zouden hebben geregeld
    • zij zouden hebben geregeld
  • Imperatief

    • jij regel
    • jullie regelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van regelen