Vervoeging van reinigen
Onbepaalde wijs (infinitief): reinigen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reinig
- jij reinigt
- hij/zij/het reinigt
- wij reinigen
- jullie reinigen
- zij reinigen
Présent
- je purifie
- tu purifies
- il/elle purifie
- nous purifions
- vous purifiez
- ils/elles purifient
Onvoltooid verleden tijd
- ik reinigde
- jij reinigde
- hij/zij/het reinigde
- wij reinigden
- jullie reinigden
- zij reinigden
Indicatif imparfait
- je purifiais
- tu purifiais
- il/elle purifiait
- nous purifiions
- vous purifiiez
- ils/elles purifiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gereinigd
- jij hebt gereinigd
- hij/zij/het heeft gereinigd
- wij hebben gereinigd
- jullie hebben gereinigd
- zij hebben gereinigd
Indicatif passé composé
- j'ai purifié
- tu as purifié
- il/elle a purifié
- nous avons purifié
- vous avez purifié
- ils/elles ont purifié
Voltooid verleden tijd
- ik had gereinigd
- jij had gereinigd
- hij/zij/het had gereinigd
- wij hadden gereinigd
- jullie hadden gereinigd
- zij hadden gereinigd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais purifié
- tu avais purifié
- il/elle avait purifié
- nous avions purifié
- vous aviez purifié
- ils/elles avaient purifié
Toekomende tijd I
- ik zal reinigen
- jij zult reinigen
- hij/zij/het zal reinigen
- wij zullen reinigen
- jullie zullen reinigen
- zij zullen reinigen
Indicatif futur
- je purifierai
- tu purifieras
- il/elle purifiera
- nous purifierons
- vous purifierez
- ils/elles purifieront
Toekomende tijd II
- ik zal gereinigd hebben
- jij zult gereinigd hebben
- hij/zij/het zal gereinigd hebben
- wij zullen gereinigd hebben
- jullie zullen gereinigd hebben
- zij zullen gereinigd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai purifié
- tu auras purifié
- il/elle aura purifié
- nous aurons purifié
- vous aurez purifié
- ils/elles auront purifié
Conditionalis I
- ik zou reinigen
- jij zou reinigen
- hij/zij/het zou reinigen
- wij zouden reinigen
- jullie zouden reinigen
- zij zouden reinigen
Conditionnel présent
- je purifierais
- tu purifierais
- il/elle purifierait
- nous purifierions
- vous purifieriez
- ils/elles purifieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gereinigd
- jij zou hebben gereinigd
- hij/zij/het zou hebben gereinigd
- wij zouden hebben gereinigd
- jullie zouden hebben gereinigd
- zij zouden hebben gereinigd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais purifié
- tu aurais purifié
- il/elle aurait purifié
- nous aurions purifié
- vous auriez purifié
- ils/elles auraient purifié
Imperatief
- jij reinig
- jullie reinigt
Impératif
- tu purifie
- vous purifiez