Vervoeging van repareren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik repareer
  • jij repareert
  • hij/zij/het repareert
  • wij repareren
  • jullie repareren
  • zij repareren

Présent

  • je remédie
  • tu remédies
  • il/elle remédie
  • nous remédions
  • vous remédiez
  • ils/elles remédient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik repareerde
  • jij repareerde
  • hij/zij/het repareerde
  • wij repareerden
  • jullie repareerden
  • zij repareerden

Indicatif imparfait

  • je remédiais
  • tu remédiais
  • il/elle remédiait
  • nous remédiions
  • vous remédiiez
  • ils/elles remédiaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerepareerd
  • jij hebt gerepareerd
  • hij/zij/het heeft gerepareerd
  • wij hebben gerepareerd
  • jullie hebben gerepareerd
  • zij hebben gerepareerd

Indicatif passé composé

  • j'ai remédié
  • tu as remédié
  • il/elle a remédié
  • nous avons remédié
  • vous avez remédié
  • ils/elles ont remédié

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerepareerd
  • jij had gerepareerd
  • hij/zij/het had gerepareerd
  • wij hadden gerepareerd
  • jullie hadden gerepareerd
  • zij hadden gerepareerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais remédié
  • tu avais remédié
  • il/elle avait remédié
  • nous avions remédié
  • vous aviez remédié
  • ils/elles avaient remédié

Toekomende tijd I

  • ik zal repareren
  • jij zult repareren
  • hij/zij/het zal repareren
  • wij zullen repareren
  • jullie zullen repareren
  • zij zullen repareren

Indicatif futur

  • je remédierai
  • tu remédieras
  • il/elle remédiera
  • nous remédierons
  • vous remédierez
  • ils/elles remédieront

Toekomende tijd II

  • ik zal gerepareerd hebben
  • jij zult gerepareerd hebben
  • hij/zij/het zal gerepareerd hebben
  • wij zullen gerepareerd hebben
  • jullie zullen gerepareerd hebben
  • zij zullen gerepareerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai remédié
  • tu auras remédié
  • il/elle aura remédié
  • nous aurons remédié
  • vous aurez remédié
  • ils/elles auront remédié

Conditionalis I

  • ik zou repareren
  • jij zou repareren
  • hij/zij/het zou repareren
  • wij zouden repareren
  • jullie zouden repareren
  • zij zouden repareren

Conditionnel présent

  • je remédierais
  • tu remédierais
  • il/elle remédierait
  • nous remédierions
  • vous remédieriez
  • ils/elles remédieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerepareerd
  • jij zou hebben gerepareerd
  • hij/zij/het zou hebben gerepareerd
  • wij zouden hebben gerepareerd
  • jullie zouden hebben gerepareerd
  • zij zouden hebben gerepareerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais remédié
  • tu aurais remédié
  • il/elle aurait remédié
  • nous aurions remédié
  • vous auriez remédié
  • ils/elles auraient remédié

Imperatief

  • jij repareer
  • jullie repareert

Impératif

  • tu remédie
  • vous remédiez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van repareren