Vervoeging van resten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het rest
- zij resten
Présent
- il/elle reste
- ils/elles restent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het restte
- zij restten
Indicatif imparfait
- il/elle restait
- ils/elles restaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is gerest
- zij zijn gerest
Indicatif passé composé
- il/elle est resté(e)
- ils/elles sont resté(e)s
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was gerest
- zij waren gerest
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle était resté(e)
- ils/elles étaient resté(e)s
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal resten
- zij zult resten
Indicatif futur
- il/elle restera
- ils/elles resteront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gerest zijn
- zij zult gerest zijn
Indicatif futur antérieur
- il/elle sera resté(e)
- ils/elles seront resté(e)s
Conditionalis I
- hij/zij/het zal resten
- zij zullen resten
Conditionnel présent
- il/elle resterait
- ils/elles resteraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn gerest
- zij zullen zijn gerest
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle serait resté(e)
- ils/elles seraient resté(e)s