Vervoeging van richten

Vertaling: diriger

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik richt
  • jij richt
  • hij/zij/het richt
  • wij richten
  • jullie richten
  • zij richten

Présent

  • je dirige
  • tu diriges
  • il/elle dirige
  • nous dirigeons
  • vous dirigez
  • ils/elles dirigent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik richtte
  • jij richtte
  • hij/zij/het richtte
  • wij richtten
  • jullie richtten
  • zij richtten

Indicatif imparfait

  • je dirigeais
  • tu dirigeais
  • il/elle dirigeait
  • nous dirigions
  • vous dirigiez
  • ils/elles dirigeaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gericht
  • jij hebt gericht
  • hij/zij/het heeft gericht
  • wij hebben gericht
  • jullie hebben gericht
  • zij hebben gericht

Indicatif passé composé

  • j'ai dirigé
  • tu as dirigé
  • il/elle a dirigé
  • nous avons dirigé
  • vous avez dirigé
  • ils/elles ont dirigé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gericht
  • jij had gericht
  • hij/zij/het had gericht
  • wij hadden gericht
  • jullie hadden gericht
  • zij hadden gericht

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais dirigé
  • tu avais dirigé
  • il/elle avait dirigé
  • nous avions dirigé
  • vous aviez dirigé
  • ils/elles avaient dirigé

Toekomende tijd I

  • ik zal richten
  • jij zult richten
  • hij/zij/het zal richten
  • wij zullen richten
  • jullie zullen richten
  • zij zullen richten

Indicatif futur

  • je dirigerai
  • tu dirigeras
  • il/elle dirigera
  • nous dirigerons
  • vous dirigerez
  • ils/elles dirigeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gericht hebben
  • jij zult gericht hebben
  • hij/zij/het zal gericht hebben
  • wij zullen gericht hebben
  • jullie zullen gericht hebben
  • zij zullen gericht hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai dirigé
  • tu auras dirigé
  • il/elle aura dirigé
  • nous aurons dirigé
  • vous aurez dirigé
  • ils/elles auront dirigé

Conditionalis I

  • ik zou richten
  • jij zou richten
  • hij/zij/het zou richten
  • wij zouden richten
  • jullie zouden richten
  • zij zouden richten

Conditionnel présent

  • je dirigerais
  • tu dirigerais
  • il/elle dirigerait
  • nous dirigerions
  • vous dirigeriez
  • ils/elles dirigeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gericht
  • jij zou hebben gericht
  • hij/zij/het zou hebben gericht
  • wij zouden hebben gericht
  • jullie zouden hebben gericht
  • zij zouden hebben gericht

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais dirigé
  • tu aurais dirigé
  • il/elle aurait dirigé
  • nous aurions dirigé
  • vous auriez dirigé
  • ils/elles auraient dirigé

Imperatief

  • jij richt
  • jullie richt

Impératif

  • tu dirige
  • vous dirigez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van richten