Vervoeging van ringelen
Onbepaalde wijs (infinitief): ringelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ringel
- jij ringelt
- hij/zij/het ringelt
- wij ringelen
- jullie ringelen
- zij ringelen
Present
- I band
- you band
- he/she/it bands
- we band
- you band
- they band
Onvoltooid verleden tijd
- ik ringelde
- jij ringelde
- hij/zij/het ringelde
- wij ringelden
- jullie ringelden
- zij ringelden
Simple past
- I banded
- you banded
- he/she/it banded
- we banded
- you banded
- they banded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geringeld
- jij hebt geringeld
- hij/zij/het heeft geringeld
- wij hebben geringeld
- jullie hebben geringeld
- zij hebben geringeld
Present perfect
- I have banded
- you have banded
- he/she/it has banded
- we have banded
- you have banded
- they have banded
Voltooid verleden tijd
- ik had geringeld
- jij had geringeld
- hij/zij/het had geringeld
- wij hadden geringeld
- jullie hadden geringeld
- zij hadden geringeld
Past perfect
- I had banded
- you had banded
- he/she/it had banded
- we had banded
- you had banded
- they had banded
Toekomende tijd I
- ik zal ringelen
- jij zult ringelen
- hij/zij/het zal ringelen
- wij zullen ringelen
- jullie zullen ringelen
- zij zullen ringelen
Future
- I will band
- you will band
- he/she/it will band
- we will band
- you will band
- they will band
Toekomende tijd II
- ik zal geringeld hebben
- jij zult geringeld hebben
- hij/zij/het zal geringeld hebben
- wij zullen geringeld hebben
- jullie zullen geringeld hebben
- zij zullen geringeld hebben
Future perfect
- I will have banded
- you will have banded
- he/she/it will have banded
- we will have banded
- you will have banded
- they will have banded
Conditionalis I
- ik zou ringelen
- jij zou ringelen
- hij/zij/het zou ringelen
- wij zouden ringelen
- jullie zouden ringelen
- zij zouden ringelen
Conditional present
- I would band
- you would band
- he/she/it would band
- we would band
- you would band
- they would band
Conditionalis II
- ik zou hebben geringeld
- jij zou hebben geringeld
- hij/zij/het zou hebben geringeld
- wij zouden hebben geringeld
- jullie zouden hebben geringeld
- zij zouden hebben geringeld
Conditional perfect
- I would have banded
- you would have banded
- he/she/it would have banded
- we would have banded
- you would have banded
- they would have banded
Imperatief
- jij ringel
- jullie ringelt
Imperative
- you band
- you band