Vervoeging van ringelen
Onbepaalde wijs (infinitief): ringelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ringel
- jij ringelt
- hij/zij/het ringelt
- wij ringelen
- jullie ringelen
- zij ringelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik ringelde
- jij ringelde
- hij/zij/het ringelde
- wij ringelden
- jullie ringelden
- zij ringelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geringeld
- jij hebt geringeld
- hij/zij/het heeft geringeld
- wij hebben geringeld
- jullie hebben geringeld
- zij hebben geringeld
Voltooid verleden tijd
- ik had geringeld
- jij had geringeld
- hij/zij/het had geringeld
- wij hadden geringeld
- jullie hadden geringeld
- zij hadden geringeld
Toekomende tijd I
- ik zal ringelen
- jij zult ringelen
- hij/zij/het zal ringelen
- wij zullen ringelen
- jullie zullen ringelen
- zij zullen ringelen
Toekomende tijd II
- ik zal geringeld hebben
- jij zult geringeld hebben
- hij/zij/het zal geringeld hebben
- wij zullen geringeld hebben
- jullie zullen geringeld hebben
- zij zullen geringeld hebben
Conditionalis I
- ik zou ringelen
- jij zou ringelen
- hij/zij/het zou ringelen
- wij zouden ringelen
- jullie zouden ringelen
- zij zouden ringelen
Conditionalis II
- ik zou hebben geringeld
- jij zou hebben geringeld
- hij/zij/het zou hebben geringeld
- wij zouden hebben geringeld
- jullie zouden hebben geringeld
- zij zouden hebben geringeld
Imperatief
- jij ringel
- jullie ringelt