Vervoeging van risken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik risk
- jij riskt
- hij/zij/het riskt
- wij risken
- jullie risken
- zij risken
Onvoltooid verleden tijd
- ik riskte
- jij riskte
- hij/zij/het riskte
- wij riskten
- jullie riskten
- zij riskten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geriskt
- jij hebt geriskt
- hij/zij/het heeft geriskt
- wij hebben geriskt
- jullie hebben geriskt
- zij hebben geriskt
Voltooid verleden tijd
- ik had geriskt
- jij had geriskt
- hij/zij/het had geriskt
- wij hadden geriskt
- jullie hadden geriskt
- zij hadden geriskt
Toekomende tijd I
- ik zal risken
- jij zult risken
- hij/zij/het zal risken
- wij zullen risken
- jullie zullen risken
- zij zullen risken
Toekomende tijd II
- ik zal geriskt hebben
- jij zult geriskt hebben
- hij/zij/het zal geriskt hebben
- wij zullen geriskt hebben
- jullie zullen geriskt hebben
- zij zullen geriskt hebben
Conditionalis I
- ik zou risken
- jij zou risken
- hij/zij/het zou risken
- wij zouden risken
- jullie zouden risken
- zij zouden risken
Conditionalis II
- ik zou hebben geriskt
- jij zou hebben geriskt
- hij/zij/het zou hebben geriskt
- wij zouden hebben geriskt
- jullie zouden hebben geriskt
- zij zouden hebben geriskt
Imperatief
- jij risk
- jullie riskt