Vervoeging van rondbrengen

Onbepaalde wijs (infinitief): rondbrengen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik breng rond
    • jij brengt rond
    • hij/zij/het brengt rond
    • wij brengen rond
    • jullie brengen rond
    • zij brengen rond
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bracht rond
    • jij bracht rond
    • hij/zij/het bracht rond
    • wij brachten rond
    • jullie brachten rond
    • zij brachten rond
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb rondgebracht
    • jij hebt rondgebracht
    • hij/zij/het heeft rondgebracht
    • wij hebben rondgebracht
    • jullie hebben rondgebracht
    • zij hebben rondgebracht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had rondgebracht
    • jij had rondgebracht
    • hij/zij/het had rondgebracht
    • wij hadden rondgebracht
    • jullie hadden rondgebracht
    • zij hadden rondgebracht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal rondbrengen
    • jij zult rondbrengen
    • hij/zij/het zal rondbrengen
    • wij zullen rondbrengen
    • jullie zullen rondbrengen
    • zij zullen rondbrengen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal rondgebracht hebben
    • jij zult rondgebracht hebben
    • hij/zij/het zal rondgebracht hebben
    • wij zullen rondgebracht hebben
    • jullie zullen rondgebracht hebben
    • zij zullen rondgebracht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou rondbrengen
    • jij zou rondbrengen
    • hij/zij/het zou rondbrengen
    • wij zouden rondbrengen
    • jullie zouden rondbrengen
    • zij zouden rondbrengen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben rondgebracht
    • jij zou hebben rondgebracht
    • hij/zij/het zou hebben rondgebracht
    • wij zouden hebben rondgebracht
    • jullie zouden hebben rondgebracht
    • zij zouden hebben rondgebracht
  • Imperatief

    • jij breng rond
    • jullie brengt rond

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van rondbrengen