Vervoeging van rondbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): rondbrengen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng rond
- jij brengt rond
- hij/zij/het brengt rond
- wij brengen rond
- jullie brengen rond
- zij brengen rond
Présent
- je dispense
- tu dispenses
- il/elle dispense
- nous dispensons
- vous dispensez
- ils/elles dispensent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht rond
- jij bracht rond
- hij/zij/het bracht rond
- wij brachten rond
- jullie brachten rond
- zij brachten rond
Indicatif imparfait
- je dispensais
- tu dispensais
- il/elle dispensait
- nous dispensions
- vous dispensiez
- ils/elles dispensaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb rondgebracht
- jij hebt rondgebracht
- hij/zij/het heeft rondgebracht
- wij hebben rondgebracht
- jullie hebben rondgebracht
- zij hebben rondgebracht
Indicatif passé composé
- j'ai dispensé
- tu as dispensé
- il/elle a dispensé
- nous avons dispensé
- vous avez dispensé
- ils/elles ont dispensé
Voltooid verleden tijd
- ik had rondgebracht
- jij had rondgebracht
- hij/zij/het had rondgebracht
- wij hadden rondgebracht
- jullie hadden rondgebracht
- zij hadden rondgebracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dispensé
- tu avais dispensé
- il/elle avait dispensé
- nous avions dispensé
- vous aviez dispensé
- ils/elles avaient dispensé
Toekomende tijd I
- ik zal rondbrengen
- jij zult rondbrengen
- hij/zij/het zal rondbrengen
- wij zullen rondbrengen
- jullie zullen rondbrengen
- zij zullen rondbrengen
Indicatif futur
- je dispenserai
- tu dispenseras
- il/elle dispensera
- nous dispenserons
- vous dispenserez
- ils/elles dispenseront
Toekomende tijd II
- ik zal rondgebracht hebben
- jij zult rondgebracht hebben
- hij/zij/het zal rondgebracht hebben
- wij zullen rondgebracht hebben
- jullie zullen rondgebracht hebben
- zij zullen rondgebracht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dispensé
- tu auras dispensé
- il/elle aura dispensé
- nous aurons dispensé
- vous aurez dispensé
- ils/elles auront dispensé
Conditionalis I
- ik zou rondbrengen
- jij zou rondbrengen
- hij/zij/het zou rondbrengen
- wij zouden rondbrengen
- jullie zouden rondbrengen
- zij zouden rondbrengen
Conditionnel présent
- je dispenserais
- tu dispenserais
- il/elle dispenserait
- nous dispenserions
- vous dispenseriez
- ils/elles dispenseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben rondgebracht
- jij zou hebben rondgebracht
- hij/zij/het zou hebben rondgebracht
- wij zouden hebben rondgebracht
- jullie zouden hebben rondgebracht
- zij zouden hebben rondgebracht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dispensé
- tu aurais dispensé
- il/elle aurait dispensé
- nous aurions dispensé
- vous auriez dispensé
- ils/elles auraient dispensé
Imperatief
- jij breng rond
- jullie brengt rond
Impératif
- tu dispense
- vous dispensez