Vervoeging van ruimen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ruim
- jij ruimt
- hij/zij/het ruimt
- wij ruimen
- jullie ruimen
- zij ruimen
Presente
- io vuoto
- tu vuoti
- lui/lei/Lei vuota
- noi vuotiamo
- voi/Voi vuotate
- loro/Loro vuotano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ruimde
- jij ruimde
- hij/zij/het ruimde
- wij ruimden
- jullie ruimden
- zij ruimden
Imperfetto
- io vuotavo
- tu vuotavi
- lui/lei/Lei vuotava
- noi vuotavamo
- voi/Voi vuotavate
- loro/Loro vuotavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geruimd
- jij hebt geruimd
- hij/zij/het heeft geruimd
- wij hebben geruimd
- jullie hebben geruimd
- zij hebben geruimd
Passato prossimo
- io ho vuotato
- tu hai vuotato
- lui/lei/Lei ha vuotato
- noi abbiamo vuotato
- voi/Voi avete vuotato
- loro/Loro hanno vuotato
Voltooid verleden tijd
- ik had geruimd
- jij had geruimd
- hij/zij/het had geruimd
- wij hadden geruimd
- jullie hadden geruimd
- zij hadden geruimd
Trapassato prossimo
- io avevo vuotato
- tu avevi vuotato
- lui/lei/Lei aveva vuotato
- noi avevamo vuotato
- voi/Voi avevate vuotato
- loro/Loro avevano vuotato
Toekomende tijd I
- ik zal ruimen
- jij zult ruimen
- hij/zij/het zal ruimen
- wij zullen ruimen
- jullie zullen ruimen
- zij zullen ruimen
Futuro semplice
- io vuoterò
- tu vuoterai
- lui/lei/Lei vuoterà
- noi vuoteremo
- voi/Voi vuoterete
- loro/Loro vuoteranno
Toekomende tijd II
- ik zal geruimd hebben
- jij zult geruimd hebben
- hij/zij/het zal geruimd hebben
- wij zullen geruimd hebben
- jullie zullen geruimd hebben
- zij zullen geruimd hebben
Futuro anteriore
- io avrò vuotato
- tu avrai vuotato
- lui/lei/Lei avrà vuotato
- noi avremo vuotato
- voi/Voi avrete vuotato
- loro/Loro avranno vuotato
Conditionalis I
- ik zou ruimen
- jij zou ruimen
- hij/zij/het zou ruimen
- wij zouden ruimen
- jullie zouden ruimen
- zij zouden ruimen
Condizionale presente
- io vuoterei
- tu vuoteresti
- lui/lei/Lei vuoterebbe
- noi vuoteremmo
- voi/Voi vuotereste
- loro/Loro vuoterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geruimd
- jij zou hebben geruimd
- hij/zij/het zou hebben geruimd
- wij zouden hebben geruimd
- jullie zouden hebben geruimd
- zij zouden hebben geruimd
Condizionale passato
- io avrei vuotato
- tu avresti vuotato
- lui/lei/Lei avrebbe vuotato
- noi avremmo vuotato
- voi/Voi avreste vuotato
- loro/Loro avrebbero vuotato
Imperatief
- jij ruim
- jullie ruimt
Imperativo
- tu vuota
- voi/Voi vuotate