Vervoeging van saboteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik saboteer
- jij saboteert
- hij/zij/het saboteert
- wij saboteren
- jullie saboteren
- zij saboteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik saboteerde
- jij saboteerde
- hij/zij/het saboteerde
- wij saboteerden
- jullie saboteerden
- zij saboteerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesaboteerd
- jij hebt gesaboteerd
- hij/zij/het heeft gesaboteerd
- wij hebben gesaboteerd
- jullie hebben gesaboteerd
- zij hebben gesaboteerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesaboteerd
- jij had gesaboteerd
- hij/zij/het had gesaboteerd
- wij hadden gesaboteerd
- jullie hadden gesaboteerd
- zij hadden gesaboteerd
Toekomende tijd I
- ik zal saboteren
- jij zult saboteren
- hij/zij/het zal saboteren
- wij zullen saboteren
- jullie zullen saboteren
- zij zullen saboteren
Toekomende tijd II
- ik zal gesaboteerd hebben
- jij zult gesaboteerd hebben
- hij/zij/het zal gesaboteerd hebben
- wij zullen gesaboteerd hebben
- jullie zullen gesaboteerd hebben
- zij zullen gesaboteerd hebben
Conditionalis I
- ik zou saboteren
- jij zou saboteren
- hij/zij/het zou saboteren
- wij zouden saboteren
- jullie zouden saboteren
- zij zouden saboteren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesaboteerd
- jij zou hebben gesaboteerd
- hij/zij/het zou hebben gesaboteerd
- wij zouden hebben gesaboteerd
- jullie zouden hebben gesaboteerd
- zij zouden hebben gesaboteerd
Imperatief
- jij saboteer
- jullie saboteert