Vervoeging van saboteren

Vertaling: sabotear

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik saboteer
  • jij saboteert
  • hij/zij/het saboteert
  • wij saboteren
  • jullie saboteren
  • zij saboteren

Indicativo presente

  • yo saboteo
  • saboteas
  • él/ella sabotea
  • nosotros saboteamos
  • vosotros saboteáis
  • ellos/ellas sabotean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik saboteerde
  • jij saboteerde
  • hij/zij/het saboteerde
  • wij saboteerden
  • jullie saboteerden
  • zij saboteerden

Indefinido

  • yo saboteé
  • saboteaste
  • él/ella saboteó
  • nosotros saboteamos
  • vosotros saboteasteis
  • ellos/ellas sabotearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesaboteerd
  • jij hebt gesaboteerd
  • hij/zij/het heeft gesaboteerd
  • wij hebben gesaboteerd
  • jullie hebben gesaboteerd
  • zij hebben gesaboteerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he saboteado
  • has saboteado
  • él/ella ha saboteado
  • nosotros hemos saboteado
  • vosotros habéis saboteado
  • ellos/ellas han saboteado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesaboteerd
  • jij had gesaboteerd
  • hij/zij/het had gesaboteerd
  • wij hadden gesaboteerd
  • jullie hadden gesaboteerd
  • zij hadden gesaboteerd

Pluscuamperfecto

  • yo había saboteado
  • habías saboteado
  • él/ella había saboteado
  • nosotros habíamos saboteado
  • vosotros habíais saboteado
  • ellos/ellas habían saboteado

Toekomende tijd I

  • ik zal saboteren
  • jij zult saboteren
  • hij/zij/het zal saboteren
  • wij zullen saboteren
  • jullie zullen saboteren
  • zij zullen saboteren

Futuro I

  • yo sabotearé
  • sabotearás
  • él/ella saboteará
  • nosotros sabotearemos
  • vosotros sabotearéis
  • ellos/ellas sabotearán

Toekomende tijd II

  • ik zal gesaboteerd hebben
  • jij zult gesaboteerd hebben
  • hij/zij/het zal gesaboteerd hebben
  • wij zullen gesaboteerd hebben
  • jullie zullen gesaboteerd hebben
  • zij zullen gesaboteerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré saboteado
  • habrás saboteado
  • él/ella habrá saboteado
  • nosotros habremos saboteado
  • vosotros habréis saboteado
  • ellos/ellas habrán saboteado

Conditionalis I

  • ik zou saboteren
  • jij zou saboteren
  • hij/zij/het zou saboteren
  • wij zouden saboteren
  • jullie zouden saboteren
  • zij zouden saboteren

Condicional

  • yo sabotearía
  • sabotearías
  • él/ella sabotearía
  • nosotros sabotearíamos
  • vosotros sabotearíais
  • ellos/ellas sabotearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesaboteerd
  • jij zou hebben gesaboteerd
  • hij/zij/het zou hebben gesaboteerd
  • wij zouden hebben gesaboteerd
  • jullie zouden hebben gesaboteerd
  • zij zouden hebben gesaboteerd

Condicional perfecto

  • yo habría saboteado
  • habrías saboteado
  • él/ella habría saboteado
  • nosotros habríamos saboteado
  • vosotros habríais saboteado
  • ellos/ellas habrían saboteado

Imperatief

  • jij saboteer
  • jullie saboteert

Imperativo presente

  • sabotea
  • vosotros sabotead

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van saboteren