Vervoeging van samendrommen
Onbepaalde wijs (infinitief): samendrommen
Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik drom samen
- jij dromt samen
- hij/zij/het dromt samen
- wij drommen samen
- jullie drommen samen
- zij drommen samen
Onvoltooid verleden tijd
- ik dromde samen
- jij dromde samen
- hij/zij/het dromde samen
- wij dromden samen
- jullie dromden samen
- zij dromden samen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben samengedromd
- jij bent samengedromd
- hij/zij/het is samengedromd
- wij zijn samengedromd
- jullie zijn samengedromd
- zij zijn samengedromd
Voltooid verleden tijd
- ik was samengedromd
- jij was samengedromd
- hij/zij/het was samengedromd
- wij waren samengedromd
- jullie waren samengedromd
- zij waren samengedromd
Toekomende tijd I
- ik zal samendrommen
- jij zult samendrommen
- hij/zij/het zal samendrommen
- wij zullen samendrommen
- jullie zullen samendrommen
- zij zullen samendrommen
Toekomende tijd II
- ik zal samengedromd zijn
- jij zult samengedromd zijn
- hij/zij/het zal samengedromd zijn
- wij zullen samengedromd zijn
- jullie zullen samengedromd zijn
- zij zullen samengedromd zijn
Conditionalis I
- ik zou samendrommen
- jij zou samendrommen
- hij/zij/het zou samendrommen
- wij zouden samendrommen
- jullie zouden samendrommen
- zij zouden samendrommen
Conditionalis II
- ik zou zijn samengedromd
- jij zou zijn samengedromd
- hij/zij/het zou zijn samengedromd
- wij zouden zijn samengedromd
- jullie zouden zijn samengedromd
- zij zouden zijn samengedromd
Imperatief
- jij drom samen
- jullie dromt samen