Vervoeging van samengaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ga samen
    • jij gaat samen
    • hij/zij/het gaat samen
    • wij gaan samen
    • jullie gaan samen
    • zij gaan samen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ging samen
    • jij ging samen
    • hij/zij/het ging samen
    • wij gingen samen
    • jullie gingen samen
    • zij gingen samen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben samengegaan
    • jij bent samengegaan
    • hij/zij/het is samengegaan
    • wij zijn samengegaan
    • jullie zijn samengegaan
    • zij zijn samengegaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was samengegaan
    • jij was samengegaan
    • hij/zij/het was samengegaan
    • wij waren samengegaan
    • jullie waren samengegaan
    • zij waren samengegaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal samengaan
    • jij zult samengaan
    • hij/zij/het zal samengaan
    • wij zullen samengaan
    • jullie zullen samengaan
    • zij zullen samengaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal samengegaan zijn
    • jij zult samengegaan zijn
    • hij/zij/het zal samengegaan zijn
    • wij zullen samengegaan zijn
    • jullie zullen samengegaan zijn
    • zij zullen samengegaan zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou samengaan
    • jij zou samengaan
    • hij/zij/het zou samengaan
    • wij zouden samengaan
    • jullie zouden samengaan
    • zij zouden samengaan
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn samengegaan
    • jij zou zijn samengegaan
    • hij/zij/het zou zijn samengegaan
    • wij zouden zijn samengegaan
    • jullie zouden zijn samengegaan
    • zij zouden zijn samengegaan
  • Imperatief

    • jij ga samen
    • jullie gaat samen

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van samengaan