Vervoeging van samengroeien
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het groeit samen
- zij groeien samen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het groeide samen
- zij groeiden samen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is samengegroeid
- zij zijn samengegroeid
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was samengegroeid
- zij waren samengegroeid
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal samengroeien
- zij zult samengroeien
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal samengegroeid zijn
- zij zult samengegroeid zijn
Conditionalis I
- hij/zij/het zal samengroeien
- zij zullen samengroeien
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn samengegroeid
- zij zullen zijn samengegroeid