Vervoeging van samenroepen
Onbepaalde wijs (infinitief): samenroepen
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik roep samen
- jij roept samen
- hij/zij/het roept samen
- wij roepen samen
- jullie roepen samen
- zij roepen samen
Onvoltooid verleden tijd
- ik riep samen
- jij riep samen
- hij/zij/het riep samen
- wij riepen samen
- jullie riepen samen
- zij riepen samen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb samengeroepen
- jij hebt samengeroepen
- hij/zij/het heeft samengeroepen
- wij hebben samengeroepen
- jullie hebben samengeroepen
- zij hebben samengeroepen
Voltooid verleden tijd
- ik had samengeroepen
- jij had samengeroepen
- hij/zij/het had samengeroepen
- wij hadden samengeroepen
- jullie hadden samengeroepen
- zij hadden samengeroepen
Toekomende tijd I
- ik zal samenroepen
- jij zult samenroepen
- hij/zij/het zal samenroepen
- wij zullen samenroepen
- jullie zullen samenroepen
- zij zullen samenroepen
Toekomende tijd II
- ik zal samengeroepen hebben
- jij zult samengeroepen hebben
- hij/zij/het zal samengeroepen hebben
- wij zullen samengeroepen hebben
- jullie zullen samengeroepen hebben
- zij zullen samengeroepen hebben
Conditionalis I
- ik zou samenroepen
- jij zou samenroepen
- hij/zij/het zou samenroepen
- wij zouden samenroepen
- jullie zouden samenroepen
- zij zouden samenroepen
Conditionalis II
- ik zou hebben samengeroepen
- jij zou hebben samengeroepen
- hij/zij/het zou hebben samengeroepen
- wij zouden hebben samengeroepen
- jullie zouden hebben samengeroepen
- zij zouden hebben samengeroepen
Imperatief
- jij roep samen
- jullie roept samen