Vervoeging van sassen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sas
  • jij sast
  • hij/zij/het sast
  • wij sassen
  • jullie sassen
  • zij sassen

Present

  • I make
  • you make
  • he/she/it makes
  • we make
  • you make
  • they make

Onvoltooid verleden tijd

  • ik saste
  • jij saste
  • hij/zij/het saste
  • wij sasten
  • jullie sasten
  • zij sasten

Simple past

  • I made
  • you made
  • he/she/it made
  • we made
  • you made
  • they made

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesast
  • jij hebt gesast
  • hij/zij/het heeft gesast
  • wij hebben gesast
  • jullie hebben gesast
  • zij hebben gesast

Present perfect

  • I have made
  • you have made
  • he/she/it has made
  • we have made
  • you have made
  • they have made

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesast
  • jij had gesast
  • hij/zij/het had gesast
  • wij hadden gesast
  • jullie hadden gesast
  • zij hadden gesast

Past perfect

  • I had made
  • you had made
  • he/she/it had made
  • we had made
  • you had made
  • they had made

Toekomende tijd I

  • ik zal sassen
  • jij zult sassen
  • hij/zij/het zal sassen
  • wij zullen sassen
  • jullie zullen sassen
  • zij zullen sassen

Future

  • I will make
  • you will make
  • he/she/it will make
  • we will make
  • you will make
  • they will make

Toekomende tijd II

  • ik zal gesast hebben
  • jij zult gesast hebben
  • hij/zij/het zal gesast hebben
  • wij zullen gesast hebben
  • jullie zullen gesast hebben
  • zij zullen gesast hebben

Future perfect

  • I will have made
  • you will have made
  • he/she/it will have made
  • we will have made
  • you will have made
  • they will have made

Conditionalis I

  • ik zou sassen
  • jij zou sassen
  • hij/zij/het zou sassen
  • wij zouden sassen
  • jullie zouden sassen
  • zij zouden sassen

Conditional present

  • I would make
  • you would make
  • he/she/it would make
  • we would make
  • you would make
  • they would make

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesast
  • jij zou hebben gesast
  • hij/zij/het zou hebben gesast
  • wij zouden hebben gesast
  • jullie zouden hebben gesast
  • zij zouden hebben gesast

Conditional perfect

  • I would have made
  • you would have made
  • he/she/it would have made
  • we would have made
  • you would have made
  • they would have made

Imperatief

  • jij sas
  • jullie sast

Imperative

  • you make
  • you make

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sassen