Vervoeging van scheiden
Onbepaalde wijs (infinitief): scheiden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik scheid
- jij scheidt
- hij/zij/het scheidt
- wij scheiden
- jullie scheiden
- zij scheiden
Presente
- io separo
- tu separi
- lui/lei/Lei separa
- noi separiamo
- voi/Voi separate
- loro/Loro separano
Onvoltooid verleden tijd
- ik scheidde
- jij scheidde
- hij/zij/het scheidde
- wij scheidden
- jullie scheidden
- zij scheidden
Imperfetto
- io separavo
- tu separavi
- lui/lei/Lei separava
- noi separavamo
- voi/Voi separavate
- loro/Loro separavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gescheiden
- jij hebt gescheiden
- hij/zij/het heeft gescheiden
- wij hebben gescheiden
- jullie hebben gescheiden
- zij hebben gescheiden
Passato prossimo
- io ho separato
- tu hai separato
- lui/lei/Lei ha separato
- noi abbiamo separato
- voi/Voi avete separato
- loro/Loro hanno separato
Voltooid verleden tijd
- ik had gescheiden
- jij had gescheiden
- hij/zij/het had gescheiden
- wij hadden gescheiden
- jullie hadden gescheiden
- zij hadden gescheiden
Trapassato prossimo
- io avevo separato
- tu avevi separato
- lui/lei/Lei aveva separato
- noi avevamo separato
- voi/Voi avevate separato
- loro/Loro avevano separato
Toekomende tijd I
- ik zal scheiden
- jij zult scheiden
- hij/zij/het zal scheiden
- wij zullen scheiden
- jullie zullen scheiden
- zij zullen scheiden
Futuro semplice
- io separerò
- tu separerai
- lui/lei/Lei separerà
- noi separeremo
- voi/Voi separerete
- loro/Loro separeranno
Toekomende tijd II
- ik zal gescheiden hebben
- jij zult gescheiden hebben
- hij/zij/het zal gescheiden hebben
- wij zullen gescheiden hebben
- jullie zullen gescheiden hebben
- zij zullen gescheiden hebben
Futuro anteriore
- io avrò separato
- tu avrai separato
- lui/lei/Lei avrà separato
- noi avremo separato
- voi/Voi avrete separato
- loro/Loro avranno separato
Conditionalis I
- ik zou scheiden
- jij zou scheiden
- hij/zij/het zou scheiden
- wij zouden scheiden
- jullie zouden scheiden
- zij zouden scheiden
Condizionale presente
- io separerei
- tu separeresti
- lui/lei/Lei separerebbe
- noi separeremmo
- voi/Voi separereste
- loro/Loro separerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gescheiden
- jij zou hebben gescheiden
- hij/zij/het zou hebben gescheiden
- wij zouden hebben gescheiden
- jullie zouden hebben gescheiden
- zij zouden hebben gescheiden
Condizionale passato
- io avrei separato
- tu avresti separato
- lui/lei/Lei avrebbe separato
- noi avremmo separato
- voi/Voi avreste separato
- loro/Loro avrebbero separato
Imperatief
- jij scheid
- jullie scheidt
Imperativo
- tu separa
- voi/Voi separate