Vervoeging van schelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het scheelt
- zij schelen
Présent
- il/elle diffère
- ils/elles diffèrent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het scheelde
- zij scheelden
Indicatif imparfait
- il/elle différait
- ils/elles différaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gescheeld
- zij hebben gescheeld
Indicatif passé composé
- il/elle a différé
- ils/elles ont différé
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gescheeld
- zij hadden gescheeld
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait différé
- ils/elles avaient différé
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal schelen
- zij zult schelen
Indicatif futur
- il/elle différera
- ils/elles différeront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gescheeld hebben
- zij zult gescheeld hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura différé
- ils/elles auront différé
Conditionalis I
- hij/zij/het zal schelen
- zij zullen schelen
Conditionnel présent
- il/elle différerait
- ils/elles différeraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gescheeld
- zij zullen hebben gescheeld
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait différé
- ils/elles auraient différé