Vervoeging van schemeren

Vertaling: dämmern

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het schemert
  • zij schemeren

Präsens Indikativ

  • er/sie/es dämmert
  • sie dämmern

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het schemerde
  • zij schemerden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es dämmerte
  • sie dämmerten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geschemerd
  • zij hebben geschemerd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gedämmert
  • sie haben gedämmert

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geschemerd
  • zij hadden geschemerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gedämmert
  • sie hatten gedämmert

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal schemeren
  • zij zult schemeren

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird dämmern
  • sie werden dämmern

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geschemerd hebben
  • zij zult geschemerd hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gedämmert haben
  • sie werden gedämmert haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal schemeren
  • zij zullen schemeren

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde dämmern
  • sie würden dämmern

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geschemerd
  • zij zullen hebben geschemerd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gedämmert haben
  • sie würden gedämmert haben