Vervoeging van schenken
Onbepaalde wijs (infinitief): schenken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schenk
- jij schenkt
- hij/zij/het schenkt
- wij schenken
- jullie schenken
- zij schenken
Präsens Indikativ
- ich gieße
- du gießt
- er/sie/es gießt
- wir gießen
- ihr gießt
- sie gießen
Onvoltooid verleden tijd
- ik schonk
- jij schonk
- hij/zij/het schonk
- wij schonken
- jullie schonken
- zij schonken
Präteritum Indikativ
- ich goss
- du gossest
- er/sie/es goss
- wir gossen
- ihr gosst
- sie gossen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschonken
- jij hebt geschonken
- hij/zij/het heeft geschonken
- wij hebben geschonken
- jullie hebben geschonken
- zij hebben geschonken
Perfekt Indikativ
- ich habe gegossen
- du hast gegossen
- er/sie/es hat gegossen
- wir haben gegossen
- ihr habt gegossen
- sie haben gegossen
Voltooid verleden tijd
- ik had geschonken
- jij had geschonken
- hij/zij/het had geschonken
- wij hadden geschonken
- jullie hadden geschonken
- zij hadden geschonken
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gegossen
- du hattest gegossen
- er/sie/es hatte gegossen
- wir hatten gegossen
- ihr hattet gegossen
- sie hatten gegossen
Toekomende tijd I
- ik zal schenken
- jij zult schenken
- hij/zij/het zal schenken
- wij zullen schenken
- jullie zullen schenken
- zij zullen schenken
Futur I Indikativ
- ich werde gießen
- du wirst gießen
- er/sie/es wird gießen
- wir werden gießen
- ihr werdet gießen
- sie werden gießen
Toekomende tijd II
- ik zal geschonken hebben
- jij zult geschonken hebben
- hij/zij/het zal geschonken hebben
- wij zullen geschonken hebben
- jullie zullen geschonken hebben
- zij zullen geschonken hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gegossen haben
- du wirst gegossen haben
- er/sie/es wird gegossen haben
- wir werden gegossen haben
- ihr werdet gegossen haben
- sie werden gegossen haben
Conditionalis I
- ik zou schenken
- jij zou schenken
- hij/zij/het zou schenken
- wij zouden schenken
- jullie zouden schenken
- zij zouden schenken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde gießen
- du würdest gießen
- er/sie/es würde gießen
- wir würden gießen
- ihr würdet gießen
- sie würden gießen
Conditionalis II
- ik zou hebben geschonken
- jij zou hebben geschonken
- hij/zij/het zou hebben geschonken
- wij zouden hebben geschonken
- jullie zouden hebben geschonken
- zij zouden hebben geschonken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gegossen haben
- du würdest gegossen haben
- er/sie/es würde gegossen haben
- wir würden gegossen haben
- ihr würdet gegossen haben
- sie würden gegossen haben
Imperatief
- jij schenk
- jullie schenkt
Imperativ
- du gieß(e)
- ihr gießt