Vervoeging van scheren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik scheer
    • jij scheert
    • hij/zij/het scheert
    • wij scheren
    • jullie scheren
    • zij scheren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik scheerde
    • jij scheerde
    • hij/zij/het scheerde
    • wij scheerden
    • jullie scheerden
    • zij scheerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gescheerd
    • jij hebt gescheerd
    • hij/zij/het heeft gescheerd
    • wij hebben gescheerd
    • jullie hebben gescheerd
    • zij hebben gescheerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gescheerd
    • jij had gescheerd
    • hij/zij/het had gescheerd
    • wij hadden gescheerd
    • jullie hadden gescheerd
    • zij hadden gescheerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal scheren
    • jij zult scheren
    • hij/zij/het zal scheren
    • wij zullen scheren
    • jullie zullen scheren
    • zij zullen scheren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gescheerd hebben
    • jij zult gescheerd hebben
    • hij/zij/het zal gescheerd hebben
    • wij zullen gescheerd hebben
    • jullie zullen gescheerd hebben
    • zij zullen gescheerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou scheren
    • jij zou scheren
    • hij/zij/het zou scheren
    • wij zouden scheren
    • jullie zouden scheren
    • zij zouden scheren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gescheerd
    • jij zou hebben gescheerd
    • hij/zij/het zou hebben gescheerd
    • wij zouden hebben gescheerd
    • jullie zouden hebben gescheerd
    • zij zouden hebben gescheerd
  • Imperatief

    • jij scheer
    • jullie scheert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van scheren