Vervoeging van schieten
Onbepaalde wijs (infinitief): schieten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schiet
- jij schiet
- hij/zij/het schiet
- wij schieten
- jullie schieten
- zij schieten
Indicativo presente
- yo tiro
- tú tiras
- él/ella tira
- nosotros tiramos
- vosotros tiráis
- ellos/ellas tiran
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoot
- jij schoot
- hij/zij/het schoot
- wij schoten
- jullie schoten
- zij schoten
Indefinido
- yo tiré
- tú tiraste
- él/ella tiró
- nosotros tiramos
- vosotros tirasteis
- ellos/ellas tiraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschoten
- jij hebt geschoten
- hij/zij/het heeft geschoten
- wij hebben geschoten
- jullie hebben geschoten
- zij hebben geschoten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tirado
- tú has tirado
- él/ella ha tirado
- nosotros hemos tirado
- vosotros habéis tirado
- ellos/ellas han tirado
Voltooid verleden tijd
- ik had geschoten
- jij had geschoten
- hij/zij/het had geschoten
- wij hadden geschoten
- jullie hadden geschoten
- zij hadden geschoten
Pluscuamperfecto
- yo había tirado
- tú habías tirado
- él/ella había tirado
- nosotros habíamos tirado
- vosotros habíais tirado
- ellos/ellas habían tirado
Toekomende tijd I
- ik zal schieten
- jij zult schieten
- hij/zij/het zal schieten
- wij zullen schieten
- jullie zullen schieten
- zij zullen schieten
Futuro I
- yo tiraré
- tú tirarás
- él/ella tirará
- nosotros tiraremos
- vosotros tiraréis
- ellos/ellas tirarán
Toekomende tijd II
- ik zal geschoten hebben
- jij zult geschoten hebben
- hij/zij/het zal geschoten hebben
- wij zullen geschoten hebben
- jullie zullen geschoten hebben
- zij zullen geschoten hebben
Futuro perfecto
- yo habré tirado
- tú habrás tirado
- él/ella habrá tirado
- nosotros habremos tirado
- vosotros habréis tirado
- ellos/ellas habrán tirado
Conditionalis I
- ik zou schieten
- jij zou schieten
- hij/zij/het zou schieten
- wij zouden schieten
- jullie zouden schieten
- zij zouden schieten
Condicional
- yo tiraría
- tú tirarías
- él/ella tiraría
- nosotros tiraríamos
- vosotros tiraríais
- ellos/ellas tirarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geschoten
- jij zou hebben geschoten
- hij/zij/het zou hebben geschoten
- wij zouden hebben geschoten
- jullie zouden hebben geschoten
- zij zouden hebben geschoten
Condicional perfecto
- yo habría tirado
- tú habrías tirado
- él/ella habría tirado
- nosotros habríamos tirado
- vosotros habríais tirado
- ellos/ellas habrían tirado
Imperatief
- jij schiet
- jullie schiet
Imperativo presente
- tú tira
- vosotros tirad