Vervoeging van schijnen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schijn
    • jij schijnt
    • hij/zij/het schijnt
    • wij schijnen
    • jullie schijnen
    • zij schijnen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik scheen
    • jij scheen
    • hij/zij/het scheen
    • wij schenen
    • jullie schenen
    • zij schenen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geschenen
    • jij hebt geschenen
    • hij/zij/het heeft geschenen
    • wij hebben geschenen
    • jullie hebben geschenen
    • zij hebben geschenen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geschenen
    • jij had geschenen
    • hij/zij/het had geschenen
    • wij hadden geschenen
    • jullie hadden geschenen
    • zij hadden geschenen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal schijnen
    • jij zult schijnen
    • hij/zij/het zal schijnen
    • wij zullen schijnen
    • jullie zullen schijnen
    • zij zullen schijnen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geschenen hebben
    • jij zult geschenen hebben
    • hij/zij/het zal geschenen hebben
    • wij zullen geschenen hebben
    • jullie zullen geschenen hebben
    • zij zullen geschenen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou schijnen
    • jij zou schijnen
    • hij/zij/het zou schijnen
    • wij zouden schijnen
    • jullie zouden schijnen
    • zij zouden schijnen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geschenen
    • jij zou hebben geschenen
    • hij/zij/het zou hebben geschenen
    • wij zouden hebben geschenen
    • jullie zouden hebben geschenen
    • zij zouden hebben geschenen

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van schijnen