Vervoeging van schipperen

Onbepaalde wijs (infinitief): schipperen

Vertaling: to compromise

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schipper
  • jij schippert
  • hij/zij/het schippert
  • wij schipperen
  • jullie schipperen
  • zij schipperen

Present

  • I compromise
  • you compromise
  • he/she/it compromises
  • we compromise
  • you compromise
  • they compromise

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schipperde
  • jij schipperde
  • hij/zij/het schipperde
  • wij schipperden
  • jullie schipperden
  • zij schipperden

Simple past

  • I compromised
  • you compromised
  • he/she/it compromised
  • we compromised
  • you compromised
  • they compromised

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschipperd
  • jij hebt geschipperd
  • hij/zij/het heeft geschipperd
  • wij hebben geschipperd
  • jullie hebben geschipperd
  • zij hebben geschipperd

Present perfect

  • I have compromised
  • you have compromised
  • he/she/it has compromised
  • we have compromised
  • you have compromised
  • they have compromised

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschipperd
  • jij had geschipperd
  • hij/zij/het had geschipperd
  • wij hadden geschipperd
  • jullie hadden geschipperd
  • zij hadden geschipperd

Past perfect

  • I had compromised
  • you had compromised
  • he/she/it had compromised
  • we had compromised
  • you had compromised
  • they had compromised

Toekomende tijd I

  • ik zal schipperen
  • jij zult schipperen
  • hij/zij/het zal schipperen
  • wij zullen schipperen
  • jullie zullen schipperen
  • zij zullen schipperen

Future

  • I will compromise
  • you will compromise
  • he/she/it will compromise
  • we will compromise
  • you will compromise
  • they will compromise

Toekomende tijd II

  • ik zal geschipperd hebben
  • jij zult geschipperd hebben
  • hij/zij/het zal geschipperd hebben
  • wij zullen geschipperd hebben
  • jullie zullen geschipperd hebben
  • zij zullen geschipperd hebben

Future perfect

  • I will have compromised
  • you will have compromised
  • he/she/it will have compromised
  • we will have compromised
  • you will have compromised
  • they will have compromised

Conditionalis I

  • ik zou schipperen
  • jij zou schipperen
  • hij/zij/het zou schipperen
  • wij zouden schipperen
  • jullie zouden schipperen
  • zij zouden schipperen

Conditional present

  • I would compromise
  • you would compromise
  • he/she/it would compromise
  • we would compromise
  • you would compromise
  • they would compromise

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschipperd
  • jij zou hebben geschipperd
  • hij/zij/het zou hebben geschipperd
  • wij zouden hebben geschipperd
  • jullie zouden hebben geschipperd
  • zij zouden hebben geschipperd

Conditional perfect

  • I would have compromised
  • you would have compromised
  • he/she/it would have compromised
  • we would have compromised
  • you would have compromised
  • they would have compromised

Imperatief

  • jij schipper
  • jullie schippert

Imperative

  • you compromise
  • you compromise