Vervoeging van schipperen

Onbepaalde wijs (infinitief): schipperen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schipper
    • jij schippert
    • hij/zij/het schippert
    • wij schipperen
    • jullie schipperen
    • zij schipperen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schipperde
    • jij schipperde
    • hij/zij/het schipperde
    • wij schipperden
    • jullie schipperden
    • zij schipperden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geschipperd
    • jij hebt geschipperd
    • hij/zij/het heeft geschipperd
    • wij hebben geschipperd
    • jullie hebben geschipperd
    • zij hebben geschipperd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geschipperd
    • jij had geschipperd
    • hij/zij/het had geschipperd
    • wij hadden geschipperd
    • jullie hadden geschipperd
    • zij hadden geschipperd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal schipperen
    • jij zult schipperen
    • hij/zij/het zal schipperen
    • wij zullen schipperen
    • jullie zullen schipperen
    • zij zullen schipperen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geschipperd hebben
    • jij zult geschipperd hebben
    • hij/zij/het zal geschipperd hebben
    • wij zullen geschipperd hebben
    • jullie zullen geschipperd hebben
    • zij zullen geschipperd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou schipperen
    • jij zou schipperen
    • hij/zij/het zou schipperen
    • wij zouden schipperen
    • jullie zouden schipperen
    • zij zouden schipperen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geschipperd
    • jij zou hebben geschipperd
    • hij/zij/het zou hebben geschipperd
    • wij zouden hebben geschipperd
    • jullie zouden hebben geschipperd
    • zij zouden hebben geschipperd
  • Imperatief

    • jij schipper
    • jullie schippert