Vervoeging van schooien

Vertaling: mendigar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schooi
  • jij schooit
  • hij/zij/het schooit
  • wij schooien
  • jullie schooien
  • zij schooien

Indicativo presente

  • yo mendigo
  • mendigas
  • él/ella mendiga
  • nosotros mendigamos
  • vosotros mendigáis
  • ellos/ellas mendigan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schooide
  • jij schooide
  • hij/zij/het schooide
  • wij schooiden
  • jullie schooiden
  • zij schooiden

Indefinido

  • yo mendigué
  • mendigaste
  • él/ella mendigó
  • nosotros mendigamos
  • vosotros mendigasteis
  • ellos/ellas mendigaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschooid
  • jij hebt geschooid
  • hij/zij/het heeft geschooid
  • wij hebben geschooid
  • jullie hebben geschooid
  • zij hebben geschooid

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he mendigado
  • has mendigado
  • él/ella ha mendigado
  • nosotros hemos mendigado
  • vosotros habéis mendigado
  • ellos/ellas han mendigado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschooid
  • jij had geschooid
  • hij/zij/het had geschooid
  • wij hadden geschooid
  • jullie hadden geschooid
  • zij hadden geschooid

Pluscuamperfecto

  • yo había mendigado
  • habías mendigado
  • él/ella había mendigado
  • nosotros habíamos mendigado
  • vosotros habíais mendigado
  • ellos/ellas habían mendigado

Toekomende tijd I

  • ik zal schooien
  • jij zult schooien
  • hij/zij/het zal schooien
  • wij zullen schooien
  • jullie zullen schooien
  • zij zullen schooien

Futuro I

  • yo mendigaré
  • mendigarás
  • él/ella mendigará
  • nosotros mendigaremos
  • vosotros mendigaréis
  • ellos/ellas mendigarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geschooid hebben
  • jij zult geschooid hebben
  • hij/zij/het zal geschooid hebben
  • wij zullen geschooid hebben
  • jullie zullen geschooid hebben
  • zij zullen geschooid hebben

Futuro perfecto

  • yo habré mendigado
  • habrás mendigado
  • él/ella habrá mendigado
  • nosotros habremos mendigado
  • vosotros habréis mendigado
  • ellos/ellas habrán mendigado

Conditionalis I

  • ik zou schooien
  • jij zou schooien
  • hij/zij/het zou schooien
  • wij zouden schooien
  • jullie zouden schooien
  • zij zouden schooien

Condicional

  • yo mendigaría
  • mendigarías
  • él/ella mendigaría
  • nosotros mendigaríamos
  • vosotros mendigaríais
  • ellos/ellas mendigarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschooid
  • jij zou hebben geschooid
  • hij/zij/het zou hebben geschooid
  • wij zouden hebben geschooid
  • jullie zouden hebben geschooid
  • zij zouden hebben geschooid

Condicional perfecto

  • yo habría mendigado
  • habrías mendigado
  • él/ella habría mendigado
  • nosotros habríamos mendigado
  • vosotros habríais mendigado
  • ellos/ellas habrían mendigado

Imperatief

  • jij schooi
  • jullie schooit

Imperativo presente

  • mendiga
  • vosotros mendigad