Vervoeging van schooien
Onbepaalde wijs (infinitief): schooien
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schooi
- jij schooit
- hij/zij/het schooit
- wij schooien
- jullie schooien
- zij schooien
Présent
- je mendie
- tu mendies
- il/elle mendie
- nous mendions
- vous mendiez
- ils/elles mendient
Onvoltooid verleden tijd
- ik schooide
- jij schooide
- hij/zij/het schooide
- wij schooiden
- jullie schooiden
- zij schooiden
Indicatif imparfait
- je mendiais
- tu mendiais
- il/elle mendiait
- nous mendiions
- vous mendiiez
- ils/elles mendiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschooid
- jij hebt geschooid
- hij/zij/het heeft geschooid
- wij hebben geschooid
- jullie hebben geschooid
- zij hebben geschooid
Indicatif passé composé
- j'ai mendié
- tu as mendié
- il/elle a mendié
- nous avons mendié
- vous avez mendié
- ils/elles ont mendié
Voltooid verleden tijd
- ik had geschooid
- jij had geschooid
- hij/zij/het had geschooid
- wij hadden geschooid
- jullie hadden geschooid
- zij hadden geschooid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais mendié
- tu avais mendié
- il/elle avait mendié
- nous avions mendié
- vous aviez mendié
- ils/elles avaient mendié
Toekomende tijd I
- ik zal schooien
- jij zult schooien
- hij/zij/het zal schooien
- wij zullen schooien
- jullie zullen schooien
- zij zullen schooien
Indicatif futur
- je mendierai
- tu mendieras
- il/elle mendiera
- nous mendierons
- vous mendierez
- ils/elles mendieront
Toekomende tijd II
- ik zal geschooid hebben
- jij zult geschooid hebben
- hij/zij/het zal geschooid hebben
- wij zullen geschooid hebben
- jullie zullen geschooid hebben
- zij zullen geschooid hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai mendié
- tu auras mendié
- il/elle aura mendié
- nous aurons mendié
- vous aurez mendié
- ils/elles auront mendié
Conditionalis I
- ik zou schooien
- jij zou schooien
- hij/zij/het zou schooien
- wij zouden schooien
- jullie zouden schooien
- zij zouden schooien
Conditionnel présent
- je mendierais
- tu mendierais
- il/elle mendierait
- nous mendierions
- vous mendieriez
- ils/elles mendieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geschooid
- jij zou hebben geschooid
- hij/zij/het zou hebben geschooid
- wij zouden hebben geschooid
- jullie zouden hebben geschooid
- zij zouden hebben geschooid
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais mendié
- tu aurais mendié
- il/elle aurait mendié
- nous aurions mendié
- vous auriez mendié
- ils/elles auraient mendié
Imperatief
- jij schooi
- jullie schooit
Impératif
- tu mendie
- vous mendiez