Vervoeging van schooien
Onbepaalde wijs (infinitief): schooien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schooi
- jij schooit
- hij/zij/het schooit
- wij schooien
- jullie schooien
- zij schooien
Presente
- io mendico
- tu mendichi
- lui/lei/Lei mendica
- noi mendichiamo
- voi/Voi mendicate
- loro/Loro mendicano
Onvoltooid verleden tijd
- ik schooide
- jij schooide
- hij/zij/het schooide
- wij schooiden
- jullie schooiden
- zij schooiden
Imperfetto
- io mendicavo
- tu mendicavi
- lui/lei/Lei mendicava
- noi mendicavamo
- voi/Voi mendicavate
- loro/Loro mendicavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschooid
- jij hebt geschooid
- hij/zij/het heeft geschooid
- wij hebben geschooid
- jullie hebben geschooid
- zij hebben geschooid
Passato prossimo
- io ho mendicato
- tu hai mendicato
- lui/lei/Lei ha mendicato
- noi abbiamo mendicato
- voi/Voi avete mendicato
- loro/Loro hanno mendicato
Voltooid verleden tijd
- ik had geschooid
- jij had geschooid
- hij/zij/het had geschooid
- wij hadden geschooid
- jullie hadden geschooid
- zij hadden geschooid
Trapassato prossimo
- io avevo mendicato
- tu avevi mendicato
- lui/lei/Lei aveva mendicato
- noi avevamo mendicato
- voi/Voi avevate mendicato
- loro/Loro avevano mendicato
Toekomende tijd I
- ik zal schooien
- jij zult schooien
- hij/zij/het zal schooien
- wij zullen schooien
- jullie zullen schooien
- zij zullen schooien
Futuro semplice
- io mendicherò
- tu mendicherai
- lui/lei/Lei mendicherà
- noi mendicheremo
- voi/Voi mendicherete
- loro/Loro mendicheranno
Toekomende tijd II
- ik zal geschooid hebben
- jij zult geschooid hebben
- hij/zij/het zal geschooid hebben
- wij zullen geschooid hebben
- jullie zullen geschooid hebben
- zij zullen geschooid hebben
Futuro anteriore
- io avrò mendicato
- tu avrai mendicato
- lui/lei/Lei avrà mendicato
- noi avremo mendicato
- voi/Voi avrete mendicato
- loro/Loro avranno mendicato
Conditionalis I
- ik zou schooien
- jij zou schooien
- hij/zij/het zou schooien
- wij zouden schooien
- jullie zouden schooien
- zij zouden schooien
Condizionale presente
- io mendicherei
- tu mendicheresti
- lui/lei/Lei mendicherebbe
- noi mendicheremmo
- voi/Voi mendichereste
- loro/Loro mendicherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geschooid
- jij zou hebben geschooid
- hij/zij/het zou hebben geschooid
- wij zouden hebben geschooid
- jullie zouden hebben geschooid
- zij zouden hebben geschooid
Condizionale passato
- io avrei mendicato
- tu avresti mendicato
- lui/lei/Lei avrebbe mendicato
- noi avremmo mendicato
- voi/Voi avreste mendicato
- loro/Loro avrebbero mendicato
Imperatief
- jij schooi
- jullie schooit
Imperativo
- tu mendica
- voi/Voi mendicate