Vervoeging van schreeuwen
Onbepaalde wijs (infinitief): schreeuwen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schreeuw
- jij schreeuwt
- hij/zij/het schreeuwt
- wij schreeuwen
- jullie schreeuwen
- zij schreeuwen
Presente
- io grido
- tu gridi
- lui/lei/Lei grida
- noi gridiamo
- voi/Voi gridate
- loro/Loro gridano
Onvoltooid verleden tijd
- ik schreeuwde
- jij schreeuwde
- hij/zij/het schreeuwde
- wij schreeuwden
- jullie schreeuwden
- zij schreeuwden
Imperfetto
- io gridavo
- tu gridavi
- lui/lei/Lei gridava
- noi gridavamo
- voi/Voi gridavate
- loro/Loro gridavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschreeuwd
- jij hebt geschreeuwd
- hij/zij/het heeft geschreeuwd
- wij hebben geschreeuwd
- jullie hebben geschreeuwd
- zij hebben geschreeuwd
Passato prossimo
- io ho gridato
- tu hai gridato
- lui/lei/Lei ha gridato
- noi abbiamo gridato
- voi/Voi avete gridato
- loro/Loro hanno gridato
Voltooid verleden tijd
- ik had geschreeuwd
- jij had geschreeuwd
- hij/zij/het had geschreeuwd
- wij hadden geschreeuwd
- jullie hadden geschreeuwd
- zij hadden geschreeuwd
Trapassato prossimo
- io avevo gridato
- tu avevi gridato
- lui/lei/Lei aveva gridato
- noi avevamo gridato
- voi/Voi avevate gridato
- loro/Loro avevano gridato
Toekomende tijd I
- ik zal schreeuwen
- jij zult schreeuwen
- hij/zij/het zal schreeuwen
- wij zullen schreeuwen
- jullie zullen schreeuwen
- zij zullen schreeuwen
Futuro semplice
- io griderò
- tu griderai
- lui/lei/Lei griderà
- noi grideremo
- voi/Voi griderete
- loro/Loro grideranno
Toekomende tijd II
- ik zal geschreeuwd hebben
- jij zult geschreeuwd hebben
- hij/zij/het zal geschreeuwd hebben
- wij zullen geschreeuwd hebben
- jullie zullen geschreeuwd hebben
- zij zullen geschreeuwd hebben
Futuro anteriore
- io avrò gridato
- tu avrai gridato
- lui/lei/Lei avrà gridato
- noi avremo gridato
- voi/Voi avrete gridato
- loro/Loro avranno gridato
Conditionalis I
- ik zou schreeuwen
- jij zou schreeuwen
- hij/zij/het zou schreeuwen
- wij zouden schreeuwen
- jullie zouden schreeuwen
- zij zouden schreeuwen
Condizionale presente
- io griderei
- tu grideresti
- lui/lei/Lei griderebbe
- noi grideremmo
- voi/Voi gridereste
- loro/Loro griderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geschreeuwd
- jij zou hebben geschreeuwd
- hij/zij/het zou hebben geschreeuwd
- wij zouden hebben geschreeuwd
- jullie zouden hebben geschreeuwd
- zij zouden hebben geschreeuwd
Condizionale passato
- io avrei gridato
- tu avresti gridato
- lui/lei/Lei avrebbe gridato
- noi avremmo gridato
- voi/Voi avreste gridato
- loro/Loro avrebbero gridato
Imperatief
- jij schreeuw
- jullie schreeuwt
Imperativo
- tu grida
- voi/Voi gridate