Vervoeging van schuilgaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga schuil
- jij gaat schuil
- hij/zij/het gaat schuil
- wij gaan schuil
- jullie gaan schuil
- zij gaan schuil
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging schuil
- jij ging schuil
- hij/zij/het ging schuil
- wij gingen schuil
- jullie gingen schuil
- zij gingen schuil
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben schuilgegaan
- jij bent schuilgegaan
- hij/zij/het is schuilgegaan
- wij zijn schuilgegaan
- jullie zijn schuilgegaan
- zij zijn schuilgegaan
Voltooid verleden tijd
- ik was schuilgegaan
- jij was schuilgegaan
- hij/zij/het was schuilgegaan
- wij waren schuilgegaan
- jullie waren schuilgegaan
- zij waren schuilgegaan
Toekomende tijd I
- ik zal schuilgaan
- jij zult schuilgaan
- hij/zij/het zal schuilgaan
- wij zullen schuilgaan
- jullie zullen schuilgaan
- zij zullen schuilgaan
Toekomende tijd II
- ik zal schuilgegaan zijn
- jij zult schuilgegaan zijn
- hij/zij/het zal schuilgegaan zijn
- wij zullen schuilgegaan zijn
- jullie zullen schuilgegaan zijn
- zij zullen schuilgegaan zijn
Conditionalis I
- ik zou schuilgaan
- jij zou schuilgaan
- hij/zij/het zou schuilgaan
- wij zouden schuilgaan
- jullie zouden schuilgaan
- zij zouden schuilgaan
Conditionalis II
- ik zou zijn schuilgegaan
- jij zou zijn schuilgegaan
- hij/zij/het zou zijn schuilgegaan
- wij zouden zijn schuilgegaan
- jullie zouden zijn schuilgegaan
- zij zouden zijn schuilgegaan
Imperatief
- jij ga schuil
- jullie gaat schuil