Vervoeging van schuiven
Onbepaalde wijs (infinitief): schuiven
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schuif
- jij schuift
- hij/zij/het schuift
- wij schuiven
- jullie schuiven
- zij schuiven
Présent
- je fourre
- tu fourres
- il/elle fourre
- nous fourrons
- vous fourrez
- ils/elles fourrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoof
- jij schoof
- hij/zij/het schoof
- wij schoven
- jullie schoven
- zij schoven
Indicatif imparfait
- je fourrais
- tu fourrais
- il/elle fourrait
- nous fourrions
- vous fourriez
- ils/elles fourraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschoven
- jij hebt geschoven
- hij/zij/het heeft geschoven
- wij hebben geschoven
- jullie hebben geschoven
- zij hebben geschoven
Indicatif passé composé
- j'ai fourré
- tu as fourré
- il/elle a fourré
- nous avons fourré
- vous avez fourré
- ils/elles ont fourré
Voltooid verleden tijd
- ik had geschoven
- jij had geschoven
- hij/zij/het had geschoven
- wij hadden geschoven
- jullie hadden geschoven
- zij hadden geschoven
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais fourré
- tu avais fourré
- il/elle avait fourré
- nous avions fourré
- vous aviez fourré
- ils/elles avaient fourré
Toekomende tijd I
- ik zal schuiven
- jij zult schuiven
- hij/zij/het zal schuiven
- wij zullen schuiven
- jullie zullen schuiven
- zij zullen schuiven
Indicatif futur
- je fourrerai
- tu fourreras
- il/elle fourrera
- nous fourrerons
- vous fourrerez
- ils/elles fourreront
Toekomende tijd II
- ik zal geschoven hebben
- jij zult geschoven hebben
- hij/zij/het zal geschoven hebben
- wij zullen geschoven hebben
- jullie zullen geschoven hebben
- zij zullen geschoven hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai fourré
- tu auras fourré
- il/elle aura fourré
- nous aurons fourré
- vous aurez fourré
- ils/elles auront fourré
Conditionalis I
- ik zou schuiven
- jij zou schuiven
- hij/zij/het zou schuiven
- wij zouden schuiven
- jullie zouden schuiven
- zij zouden schuiven
Conditionnel présent
- je fourrerais
- tu fourrerais
- il/elle fourrerait
- nous fourrerions
- vous fourreriez
- ils/elles fourreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geschoven
- jij zou hebben geschoven
- hij/zij/het zou hebben geschoven
- wij zouden hebben geschoven
- jullie zouden hebben geschoven
- zij zouden hebben geschoven
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais fourré
- tu aurais fourré
- il/elle aurait fourré
- nous aurions fourré
- vous auriez fourré
- ils/elles auraient fourré
Imperatief
- jij schuif
- jullie schuift
Impératif
- tu fourre
- vous fourrez