Vervoeging van schurken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schurk
    • jij schurkt
    • hij/zij/het schurkt
    • wij schurken
    • jullie schurken
    • zij schurken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schurkte
    • jij schurkte
    • hij/zij/het schurkte
    • wij schurkten
    • jullie schurkten
    • zij schurkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geschurkt
    • jij hebt geschurkt
    • hij/zij/het heeft geschurkt
    • wij hebben geschurkt
    • jullie hebben geschurkt
    • zij hebben geschurkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geschurkt
    • jij had geschurkt
    • hij/zij/het had geschurkt
    • wij hadden geschurkt
    • jullie hadden geschurkt
    • zij hadden geschurkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal schurken
    • jij zult schurken
    • hij/zij/het zal schurken
    • wij zullen schurken
    • jullie zullen schurken
    • zij zullen schurken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geschurkt hebben
    • jij zult geschurkt hebben
    • hij/zij/het zal geschurkt hebben
    • wij zullen geschurkt hebben
    • jullie zullen geschurkt hebben
    • zij zullen geschurkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou schurken
    • jij zou schurken
    • hij/zij/het zou schurken
    • wij zouden schurken
    • jullie zouden schurken
    • zij zouden schurken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geschurkt
    • jij zou hebben geschurkt
    • hij/zij/het zou hebben geschurkt
    • wij zouden hebben geschurkt
    • jullie zouden hebben geschurkt
    • zij zouden hebben geschurkt
  • Imperatief

    • jij schurk
    • jullie schurkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schurken