Vervoeging van serveren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik serveer
- jij serveert
- hij/zij/het serveert
- wij serveren
- jullie serveren
- zij serveren
Onvoltooid verleden tijd
- ik serveerde
- jij serveerde
- hij/zij/het serveerde
- wij serveerden
- jullie serveerden
- zij serveerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geserveerd
- jij hebt geserveerd
- hij/zij/het heeft geserveerd
- wij hebben geserveerd
- jullie hebben geserveerd
- zij hebben geserveerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geserveerd
- jij had geserveerd
- hij/zij/het had geserveerd
- wij hadden geserveerd
- jullie hadden geserveerd
- zij hadden geserveerd
Toekomende tijd I
- ik zal serveren
- jij zult serveren
- hij/zij/het zal serveren
- wij zullen serveren
- jullie zullen serveren
- zij zullen serveren
Toekomende tijd II
- ik zal geserveerd hebben
- jij zult geserveerd hebben
- hij/zij/het zal geserveerd hebben
- wij zullen geserveerd hebben
- jullie zullen geserveerd hebben
- zij zullen geserveerd hebben
Conditionalis I
- ik zou serveren
- jij zou serveren
- hij/zij/het zou serveren
- wij zouden serveren
- jullie zouden serveren
- zij zouden serveren
Conditionalis II
- ik zou hebben geserveerd
- jij zou hebben geserveerd
- hij/zij/het zou hebben geserveerd
- wij zouden hebben geserveerd
- jullie zouden hebben geserveerd
- zij zouden hebben geserveerd
Imperatief
- jij serveer
- jullie serveert