Vervoeging van signaleren
Onbepaalde wijs (infinitief): signaleren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik signaleer
- jij signaleert
- hij/zij/het signaleert
- wij signaleren
- jullie signaleren
- zij signaleren
Präsens Indikativ
- ich deute an
- du deutest an
- er/sie/es deutet an
- wir deuten an
- ihr deutet an
- sie deuten an
Onvoltooid verleden tijd
- ik signaleerde
- jij signaleerde
- hij/zij/het signaleerde
- wij signaleerden
- jullie signaleerden
- zij signaleerden
Präteritum Indikativ
- ich deutete an
- du deutetest an
- er/sie/es deutete an
- wir deuteten an
- ihr deutetet an
- sie deuteten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesignaleerd
- jij hebt gesignaleerd
- hij/zij/het heeft gesignaleerd
- wij hebben gesignaleerd
- jullie hebben gesignaleerd
- zij hebben gesignaleerd
Perfekt Indikativ
- ich habe angedeutet
- du hast angedeutet
- er/sie/es hat angedeutet
- wir haben angedeutet
- ihr habt angedeutet
- sie haben angedeutet
Voltooid verleden tijd
- ik had gesignaleerd
- jij had gesignaleerd
- hij/zij/het had gesignaleerd
- wij hadden gesignaleerd
- jullie hadden gesignaleerd
- zij hadden gesignaleerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angedeutet
- du hattest angedeutet
- er/sie/es hatte angedeutet
- wir hatten angedeutet
- ihr hattet angedeutet
- sie hatten angedeutet
Toekomende tijd I
- ik zal signaleren
- jij zult signaleren
- hij/zij/het zal signaleren
- wij zullen signaleren
- jullie zullen signaleren
- zij zullen signaleren
Futur I Indikativ
- ich werde andeuten
- du wirst andeuten
- er/sie/es wird andeuten
- wir werden andeuten
- ihr werdet andeuten
- sie werden andeuten
Toekomende tijd II
- ik zal gesignaleerd hebben
- jij zult gesignaleerd hebben
- hij/zij/het zal gesignaleerd hebben
- wij zullen gesignaleerd hebben
- jullie zullen gesignaleerd hebben
- zij zullen gesignaleerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angedeutet haben
- du wirst angedeutet haben
- er/sie/es wird angedeutet haben
- wir werden angedeutet haben
- ihr werdet angedeutet haben
- sie werden angedeutet haben
Conditionalis I
- ik zou signaleren
- jij zou signaleren
- hij/zij/het zou signaleren
- wij zouden signaleren
- jullie zouden signaleren
- zij zouden signaleren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde andeuten
- du würdest andeuten
- er/sie/es würde andeuten
- wir würden andeuten
- ihr würdet andeuten
- sie würden andeuten
Conditionalis II
- ik zou hebben gesignaleerd
- jij zou hebben gesignaleerd
- hij/zij/het zou hebben gesignaleerd
- wij zouden hebben gesignaleerd
- jullie zouden hebben gesignaleerd
- zij zouden hebben gesignaleerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angedeutet haben
- du würdest angedeutet haben
- er/sie/es würde angedeutet haben
- wir würden angedeutet haben
- ihr würdet angedeutet haben
- sie würden angedeutet haben
Imperatief
- jij signaleer
- jullie signaleert
Imperativ
- du deute an
- ihr deutet an