Vervoeging van situeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik situeer
    • jij situeert
    • hij/zij/het situeert
    • wij situeren
    • jullie situeren
    • zij situeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik situeerde
    • jij situeerde
    • hij/zij/het situeerde
    • wij situeerden
    • jullie situeerden
    • zij situeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesitueerd
    • jij hebt gesitueerd
    • hij/zij/het heeft gesitueerd
    • wij hebben gesitueerd
    • jullie hebben gesitueerd
    • zij hebben gesitueerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesitueerd
    • jij had gesitueerd
    • hij/zij/het had gesitueerd
    • wij hadden gesitueerd
    • jullie hadden gesitueerd
    • zij hadden gesitueerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal situeren
    • jij zult situeren
    • hij/zij/het zal situeren
    • wij zullen situeren
    • jullie zullen situeren
    • zij zullen situeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesitueerd hebben
    • jij zult gesitueerd hebben
    • hij/zij/het zal gesitueerd hebben
    • wij zullen gesitueerd hebben
    • jullie zullen gesitueerd hebben
    • zij zullen gesitueerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou situeren
    • jij zou situeren
    • hij/zij/het zou situeren
    • wij zouden situeren
    • jullie zouden situeren
    • zij zouden situeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesitueerd
    • jij zou hebben gesitueerd
    • hij/zij/het zou hebben gesitueerd
    • wij zouden hebben gesitueerd
    • jullie zouden hebben gesitueerd
    • zij zouden hebben gesitueerd
  • Imperatief

    • jij situeer
    • jullie situeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van situeren