Vervoeging van slaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sla
    • jij slaat
    • hij/zij/het slaat
    • wij slaan
    • jullie slaan
    • zij slaan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sloeg
    • jij sloeg
    • hij/zij/het sloeg
    • wij sloegen
    • jullie sloegen
    • zij sloegen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geslagen
    • jij hebt geslagen
    • hij/zij/het heeft geslagen
    • wij hebben geslagen
    • jullie hebben geslagen
    • zij hebben geslagen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geslagen
    • jij had geslagen
    • hij/zij/het had geslagen
    • wij hadden geslagen
    • jullie hadden geslagen
    • zij hadden geslagen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal slaan
    • jij zult slaan
    • hij/zij/het zal slaan
    • wij zullen slaan
    • jullie zullen slaan
    • zij zullen slaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geslagen hebben
    • jij zult geslagen hebben
    • hij/zij/het zal geslagen hebben
    • wij zullen geslagen hebben
    • jullie zullen geslagen hebben
    • zij zullen geslagen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou slaan
    • jij zou slaan
    • hij/zij/het zou slaan
    • wij zouden slaan
    • jullie zouden slaan
    • zij zouden slaan
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geslagen
    • jij zou hebben geslagen
    • hij/zij/het zou hebben geslagen
    • wij zouden hebben geslagen
    • jullie zouden hebben geslagen
    • zij zouden hebben geslagen
  • Imperatief

    • jij sla
    • jullie slaat

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van slaan