Vervoeging van slachten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik slacht
- jij slacht
- hij/zij/het slacht
- wij slachten
- jullie slachten
- zij slachten
Onvoltooid verleden tijd
- ik slachtte
- jij slachtte
- hij/zij/het slachtte
- wij slachtten
- jullie slachtten
- zij slachtten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geslacht
- jij hebt geslacht
- hij/zij/het heeft geslacht
- wij hebben geslacht
- jullie hebben geslacht
- zij hebben geslacht
Voltooid verleden tijd
- ik had geslacht
- jij had geslacht
- hij/zij/het had geslacht
- wij hadden geslacht
- jullie hadden geslacht
- zij hadden geslacht
Toekomende tijd I
- ik zal slachten
- jij zult slachten
- hij/zij/het zal slachten
- wij zullen slachten
- jullie zullen slachten
- zij zullen slachten
Toekomende tijd II
- ik zal geslacht hebben
- jij zult geslacht hebben
- hij/zij/het zal geslacht hebben
- wij zullen geslacht hebben
- jullie zullen geslacht hebben
- zij zullen geslacht hebben
Conditionalis I
- ik zou slachten
- jij zou slachten
- hij/zij/het zou slachten
- wij zouden slachten
- jullie zouden slachten
- zij zouden slachten
Conditionalis II
- ik zou hebben geslacht
- jij zou hebben geslacht
- hij/zij/het zou hebben geslacht
- wij zouden hebben geslacht
- jullie zouden hebben geslacht
- zij zouden hebben geslacht
Imperatief
- jij slacht
- jullie slacht