Vervoeging van slopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sloop
    • jij sloopt
    • hij/zij/het sloopt
    • wij slopen
    • jullie slopen
    • zij slopen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sloopte
    • jij sloopte
    • hij/zij/het sloopte
    • wij sloopten
    • jullie sloopten
    • zij sloopten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesloopt
    • jij hebt gesloopt
    • hij/zij/het heeft gesloopt
    • wij hebben gesloopt
    • jullie hebben gesloopt
    • zij hebben gesloopt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesloopt
    • jij had gesloopt
    • hij/zij/het had gesloopt
    • wij hadden gesloopt
    • jullie hadden gesloopt
    • zij hadden gesloopt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal slopen
    • jij zult slopen
    • hij/zij/het zal slopen
    • wij zullen slopen
    • jullie zullen slopen
    • zij zullen slopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesloopt hebben
    • jij zult gesloopt hebben
    • hij/zij/het zal gesloopt hebben
    • wij zullen gesloopt hebben
    • jullie zullen gesloopt hebben
    • zij zullen gesloopt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou slopen
    • jij zou slopen
    • hij/zij/het zou slopen
    • wij zouden slopen
    • jullie zouden slopen
    • zij zouden slopen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesloopt
    • jij zou hebben gesloopt
    • hij/zij/het zou hebben gesloopt
    • wij zouden hebben gesloopt
    • jullie zouden hebben gesloopt
    • zij zouden hebben gesloopt
  • Imperatief

    • jij sloop
    • jullie sloopt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van slopen