Vervoeging van smaden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smaad
- jij smaadt
- hij/zij/het smaadt
- wij smaden
- jullie smaden
- zij smaden
Onvoltooid verleden tijd
- ik smaadde
- jij smaadde
- hij/zij/het smaadde
- wij smaadden
- jullie smaadden
- zij smaadden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesmaad
- jij hebt gesmaad
- hij/zij/het heeft gesmaad
- wij hebben gesmaad
- jullie hebben gesmaad
- zij hebben gesmaad
Voltooid verleden tijd
- ik had gesmaad
- jij had gesmaad
- hij/zij/het had gesmaad
- wij hadden gesmaad
- jullie hadden gesmaad
- zij hadden gesmaad
Toekomende tijd I
- ik zal smaden
- jij zult smaden
- hij/zij/het zal smaden
- wij zullen smaden
- jullie zullen smaden
- zij zullen smaden
Toekomende tijd II
- ik zal gesmaad hebben
- jij zult gesmaad hebben
- hij/zij/het zal gesmaad hebben
- wij zullen gesmaad hebben
- jullie zullen gesmaad hebben
- zij zullen gesmaad hebben
Conditionalis I
- ik zou smaden
- jij zou smaden
- hij/zij/het zou smaden
- wij zouden smaden
- jullie zouden smaden
- zij zouden smaden
Conditionalis II
- ik zou hebben gesmaad
- jij zou hebben gesmaad
- hij/zij/het zou hebben gesmaad
- wij zouden hebben gesmaad
- jullie zouden hebben gesmaad
- zij zouden hebben gesmaad
Imperatief
- jij smaad
- jullie smaadt