Vervoeging van smelten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smelt
- jij smelt
- hij/zij/het smelt
- wij smelten
- jullie smelten
- zij smelten
Onvoltooid verleden tijd
- ik smolt
- jij smolt
- hij/zij/het smolt
- wij smolten
- jullie smolten
- zij smolten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesmolten
- jij hebt gesmolten
- hij/zij/het heeft gesmolten
- wij hebben gesmolten
- jullie hebben gesmolten
- zij hebben gesmolten
Voltooid verleden tijd
- ik had gesmolten
- jij had gesmolten
- hij/zij/het had gesmolten
- wij hadden gesmolten
- jullie hadden gesmolten
- zij hadden gesmolten
Toekomende tijd I
- ik zal smelten
- jij zult smelten
- hij/zij/het zal smelten
- wij zullen smelten
- jullie zullen smelten
- zij zullen smelten
Toekomende tijd II
- ik zal gesmolten hebben
- jij zult gesmolten hebben
- hij/zij/het zal gesmolten hebben
- wij zullen gesmolten hebben
- jullie zullen gesmolten hebben
- zij zullen gesmolten hebben
Conditionalis I
- ik zou smelten
- jij zou smelten
- hij/zij/het zou smelten
- wij zouden smelten
- jullie zouden smelten
- zij zouden smelten
Conditionalis II
- ik zou hebben gesmolten
- jij zou hebben gesmolten
- hij/zij/het zou hebben gesmolten
- wij zouden hebben gesmolten
- jullie zouden hebben gesmolten
- zij zouden hebben gesmolten
Imperatief
- jij smelt
- jullie smelt