Vervoeging van smeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik smeer
    • jij smeert
    • hij/zij/het smeert
    • wij smeren
    • jullie smeren
    • zij smeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik smeerde
    • jij smeerde
    • hij/zij/het smeerde
    • wij smeerden
    • jullie smeerden
    • zij smeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesmeerd
    • jij hebt gesmeerd
    • hij/zij/het heeft gesmeerd
    • wij hebben gesmeerd
    • jullie hebben gesmeerd
    • zij hebben gesmeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesmeerd
    • jij had gesmeerd
    • hij/zij/het had gesmeerd
    • wij hadden gesmeerd
    • jullie hadden gesmeerd
    • zij hadden gesmeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal smeren
    • jij zult smeren
    • hij/zij/het zal smeren
    • wij zullen smeren
    • jullie zullen smeren
    • zij zullen smeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesmeerd hebben
    • jij zult gesmeerd hebben
    • hij/zij/het zal gesmeerd hebben
    • wij zullen gesmeerd hebben
    • jullie zullen gesmeerd hebben
    • zij zullen gesmeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou smeren
    • jij zou smeren
    • hij/zij/het zou smeren
    • wij zouden smeren
    • jullie zouden smeren
    • zij zouden smeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesmeerd
    • jij zou hebben gesmeerd
    • hij/zij/het zou hebben gesmeerd
    • wij zouden hebben gesmeerd
    • jullie zouden hebben gesmeerd
    • zij zouden hebben gesmeerd
  • Imperatief

    • jij smeer
    • jullie smeert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van smeren