Vervoeging van snotteren
Onbepaalde wijs (infinitief): snotteren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik snotter
- jij snottert
- hij/zij/het snottert
- wij snotteren
- jullie snotteren
- zij snotteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik snotterde
- jij snotterde
- hij/zij/het snotterde
- wij snotterden
- jullie snotterden
- zij snotterden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesnotterd
- jij hebt gesnotterd
- hij/zij/het heeft gesnotterd
- wij hebben gesnotterd
- jullie hebben gesnotterd
- zij hebben gesnotterd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesnotterd
- jij had gesnotterd
- hij/zij/het had gesnotterd
- wij hadden gesnotterd
- jullie hadden gesnotterd
- zij hadden gesnotterd
Toekomende tijd I
- ik zal snotteren
- jij zult snotteren
- hij/zij/het zal snotteren
- wij zullen snotteren
- jullie zullen snotteren
- zij zullen snotteren
Toekomende tijd II
- ik zal gesnotterd hebben
- jij zult gesnotterd hebben
- hij/zij/het zal gesnotterd hebben
- wij zullen gesnotterd hebben
- jullie zullen gesnotterd hebben
- zij zullen gesnotterd hebben
Conditionalis I
- ik zou snotteren
- jij zou snotteren
- hij/zij/het zou snotteren
- wij zouden snotteren
- jullie zouden snotteren
- zij zouden snotteren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesnotterd
- jij zou hebben gesnotterd
- hij/zij/het zou hebben gesnotterd
- wij zouden hebben gesnotterd
- jullie zouden hebben gesnotterd
- zij zouden hebben gesnotterd
Imperatief
- jij snotter
- jullie snottert