Vervoeging van solderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik soldeer
- jij soldeert
- hij/zij/het soldeert
- wij solderen
- jullie solderen
- zij solderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik soldeerde
- jij soldeerde
- hij/zij/het soldeerde
- wij soldeerden
- jullie soldeerden
- zij soldeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesoldeerd
- jij hebt gesoldeerd
- hij/zij/het heeft gesoldeerd
- wij hebben gesoldeerd
- jullie hebben gesoldeerd
- zij hebben gesoldeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesoldeerd
- jij had gesoldeerd
- hij/zij/het had gesoldeerd
- wij hadden gesoldeerd
- jullie hadden gesoldeerd
- zij hadden gesoldeerd
Toekomende tijd I
- ik zal solderen
- jij zult solderen
- hij/zij/het zal solderen
- wij zullen solderen
- jullie zullen solderen
- zij zullen solderen
Toekomende tijd II
- ik zal gesoldeerd hebben
- jij zult gesoldeerd hebben
- hij/zij/het zal gesoldeerd hebben
- wij zullen gesoldeerd hebben
- jullie zullen gesoldeerd hebben
- zij zullen gesoldeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou solderen
- jij zou solderen
- hij/zij/het zou solderen
- wij zouden solderen
- jullie zouden solderen
- zij zouden solderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gesoldeerd
- jij zou hebben gesoldeerd
- hij/zij/het zou hebben gesoldeerd
- wij zouden hebben gesoldeerd
- jullie zouden hebben gesoldeerd
- zij zouden hebben gesoldeerd
Imperatief
- jij soldeer
- jullie soldeert