Vervoeging van solliciteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik solliciteer
- jij solliciteert
- hij/zij/het solliciteert
- wij solliciteren
- jullie solliciteren
- zij solliciteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik solliciteerde
- jij solliciteerde
- hij/zij/het solliciteerde
- wij solliciteerden
- jullie solliciteerden
- zij solliciteerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesolliciteerd
- jij hebt gesolliciteerd
- hij/zij/het heeft gesolliciteerd
- wij hebben gesolliciteerd
- jullie hebben gesolliciteerd
- zij hebben gesolliciteerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesolliciteerd
- jij had gesolliciteerd
- hij/zij/het had gesolliciteerd
- wij hadden gesolliciteerd
- jullie hadden gesolliciteerd
- zij hadden gesolliciteerd
Toekomende tijd I
- ik zal solliciteren
- jij zult solliciteren
- hij/zij/het zal solliciteren
- wij zullen solliciteren
- jullie zullen solliciteren
- zij zullen solliciteren
Toekomende tijd II
- ik zal gesolliciteerd hebben
- jij zult gesolliciteerd hebben
- hij/zij/het zal gesolliciteerd hebben
- wij zullen gesolliciteerd hebben
- jullie zullen gesolliciteerd hebben
- zij zullen gesolliciteerd hebben
Conditionalis I
- ik zou solliciteren
- jij zou solliciteren
- hij/zij/het zou solliciteren
- wij zouden solliciteren
- jullie zouden solliciteren
- zij zouden solliciteren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesolliciteerd
- jij zou hebben gesolliciteerd
- hij/zij/het zou hebben gesolliciteerd
- wij zouden hebben gesolliciteerd
- jullie zouden hebben gesolliciteerd
- zij zouden hebben gesolliciteerd
Imperatief
- jij solliciteer
- jullie solliciteert