Vervoeging van solveren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik solveer
    • jij solveert
    • hij/zij/het solveert
    • wij solveren
    • jullie solveren
    • zij solveren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik solveerde
    • jij solveerde
    • hij/zij/het solveerde
    • wij solveerden
    • jullie solveerden
    • zij solveerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesolveerd
    • jij hebt gesolveerd
    • hij/zij/het heeft gesolveerd
    • wij hebben gesolveerd
    • jullie hebben gesolveerd
    • zij hebben gesolveerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesolveerd
    • jij had gesolveerd
    • hij/zij/het had gesolveerd
    • wij hadden gesolveerd
    • jullie hadden gesolveerd
    • zij hadden gesolveerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal solveren
    • jij zult solveren
    • hij/zij/het zal solveren
    • wij zullen solveren
    • jullie zullen solveren
    • zij zullen solveren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesolveerd hebben
    • jij zult gesolveerd hebben
    • hij/zij/het zal gesolveerd hebben
    • wij zullen gesolveerd hebben
    • jullie zullen gesolveerd hebben
    • zij zullen gesolveerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou solveren
    • jij zou solveren
    • hij/zij/het zou solveren
    • wij zouden solveren
    • jullie zouden solveren
    • zij zouden solveren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesolveerd
    • jij zou hebben gesolveerd
    • hij/zij/het zou hebben gesolveerd
    • wij zouden hebben gesolveerd
    • jullie zouden hebben gesolveerd
    • zij zouden hebben gesolveerd
  • Imperatief

    • jij solveer
    • jullie solveert