Vervoeging van soppen

Vertaling: tremper

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sop
  • jij sopt
  • hij/zij/het sopt
  • wij soppen
  • jullie soppen
  • zij soppen

Présent

  • je trempe
  • tu trempes
  • il/elle trempe
  • nous trempons
  • vous trempez
  • ils/elles trempent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sopte
  • jij sopte
  • hij/zij/het sopte
  • wij sopten
  • jullie sopten
  • zij sopten

Indicatif imparfait

  • je trempais
  • tu trempais
  • il/elle trempait
  • nous trempions
  • vous trempiez
  • ils/elles trempaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesopt
  • jij hebt gesopt
  • hij/zij/het heeft gesopt
  • wij hebben gesopt
  • jullie hebben gesopt
  • zij hebben gesopt

Indicatif passé composé

  • j'ai trempé
  • tu as trempé
  • il/elle a trempé
  • nous avons trempé
  • vous avez trempé
  • ils/elles ont trempé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesopt
  • jij had gesopt
  • hij/zij/het had gesopt
  • wij hadden gesopt
  • jullie hadden gesopt
  • zij hadden gesopt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais trempé
  • tu avais trempé
  • il/elle avait trempé
  • nous avions trempé
  • vous aviez trempé
  • ils/elles avaient trempé

Toekomende tijd I

  • ik zal soppen
  • jij zult soppen
  • hij/zij/het zal soppen
  • wij zullen soppen
  • jullie zullen soppen
  • zij zullen soppen

Indicatif futur

  • je tremperai
  • tu tremperas
  • il/elle trempera
  • nous tremperons
  • vous tremperez
  • ils/elles tremperont

Toekomende tijd II

  • ik zal gesopt hebben
  • jij zult gesopt hebben
  • hij/zij/het zal gesopt hebben
  • wij zullen gesopt hebben
  • jullie zullen gesopt hebben
  • zij zullen gesopt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai trempé
  • tu auras trempé
  • il/elle aura trempé
  • nous aurons trempé
  • vous aurez trempé
  • ils/elles auront trempé

Conditionalis I

  • ik zou soppen
  • jij zou soppen
  • hij/zij/het zou soppen
  • wij zouden soppen
  • jullie zouden soppen
  • zij zouden soppen

Conditionnel présent

  • je tremperais
  • tu tremperais
  • il/elle tremperait
  • nous tremperions
  • vous tremperiez
  • ils/elles tremperaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesopt
  • jij zou hebben gesopt
  • hij/zij/het zou hebben gesopt
  • wij zouden hebben gesopt
  • jullie zouden hebben gesopt
  • zij zouden hebben gesopt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais trempé
  • tu aurais trempé
  • il/elle aurait trempé
  • nous aurions trempé
  • vous auriez trempé
  • ils/elles auraient trempé

Imperatief

  • jij sop
  • jullie sopt

Impératif

  • tu trempe
  • vous trempez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van soppen