Vervoeging van sorteren

Vertaling: to grade

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sorteer
  • jij sorteert
  • hij/zij/het sorteert
  • wij sorteren
  • jullie sorteren
  • zij sorteren

Present

  • I grade
  • you grade
  • he/she/it grades
  • we grade
  • you grade
  • they grade

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sorteerde
  • jij sorteerde
  • hij/zij/het sorteerde
  • wij sorteerden
  • jullie sorteerden
  • zij sorteerden

Simple past

  • I graded
  • you graded
  • he/she/it graded
  • we graded
  • you graded
  • they graded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesorteerd
  • jij hebt gesorteerd
  • hij/zij/het heeft gesorteerd
  • wij hebben gesorteerd
  • jullie hebben gesorteerd
  • zij hebben gesorteerd

Present perfect

  • I have graded
  • you have graded
  • he/she/it has graded
  • we have graded
  • you have graded
  • they have graded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesorteerd
  • jij had gesorteerd
  • hij/zij/het had gesorteerd
  • wij hadden gesorteerd
  • jullie hadden gesorteerd
  • zij hadden gesorteerd

Past perfect

  • I had graded
  • you had graded
  • he/she/it had graded
  • we had graded
  • you had graded
  • they had graded

Toekomende tijd I

  • ik zal sorteren
  • jij zult sorteren
  • hij/zij/het zal sorteren
  • wij zullen sorteren
  • jullie zullen sorteren
  • zij zullen sorteren

Future

  • I will grade
  • you will grade
  • he/she/it will grade
  • we will grade
  • you will grade
  • they will grade

Toekomende tijd II

  • ik zal gesorteerd hebben
  • jij zult gesorteerd hebben
  • hij/zij/het zal gesorteerd hebben
  • wij zullen gesorteerd hebben
  • jullie zullen gesorteerd hebben
  • zij zullen gesorteerd hebben

Future perfect

  • I will have graded
  • you will have graded
  • he/she/it will have graded
  • we will have graded
  • you will have graded
  • they will have graded

Conditionalis I

  • ik zou sorteren
  • jij zou sorteren
  • hij/zij/het zou sorteren
  • wij zouden sorteren
  • jullie zouden sorteren
  • zij zouden sorteren

Conditional present

  • I would grade
  • you would grade
  • he/she/it would grade
  • we would grade
  • you would grade
  • they would grade

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesorteerd
  • jij zou hebben gesorteerd
  • hij/zij/het zou hebben gesorteerd
  • wij zouden hebben gesorteerd
  • jullie zouden hebben gesorteerd
  • zij zouden hebben gesorteerd

Conditional perfect

  • I would have graded
  • you would have graded
  • he/she/it would have graded
  • we would have graded
  • you would have graded
  • they would have graded

Imperatief

  • jij sorteer
  • jullie sorteert

Imperative

  • you grade
  • you grade

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sorteren